Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Invoerrechten

betekenis & definitie

noemt men rechten, welke geheven worden bij de invoer van goederen. Zij zijn te rangschikken onder de verbruiksbelastingen (z belastingen).

In tegenstelling tot andere verbruiksbelastingen (accijnzen en omzetbelasting), welke geheven worden van binnenlandse producten of terzake van de levering van dergelijke producten, worden door de invoerrechten alleen de van het buitenland komende goederen getroffen. Veelal worden zij geheven naar de waarde van de ingevoerde goederen (invoerrechten ad valorem), doch ook komt heffing naar gewicht, maat of per stuk voor (specifieke invoerrechten). Heffing van invoerrecht kan geschieden met verscheidene oogmerken: als inkomst voor de Staat (fiscale rechten), als middel om de binnenlandse accijnsheffingen niet illusoir te doen zijn (aequivalente rechten), om binnenlandse industrie te beschermen (beschermende of protectionistische rechten), of als wapen in de handelspolitiek (strijdrechten). Alleen als invoerrechten enkel dienen ter stijving van de schatkist spreekt men van fiscale rechten. Zuiver fiscaal kunnen bij gevolg alleen zijn de rechten geheven van goederen, die in het land zelf niet kunnen worden voortgebracht, benevens van goederen, die binnenslands met accijns of omzetbelasting worden belast. In wezen zijn dus aequivalente rechten zuivere fiscale rechten. Veelal zal echter de Staat, die in beginsel slechts verhoging van zijn belastingontvangsten nastreeft, en invoerrechten heft om financiële redenen, niet kunnen volstaan met deze zuiver fiscale heffingen en dus ook andere dan de even genoemde goederen belasten, hetgeen meebrengt bescherming van de binnenlandse producenten; de prijzen der geïmporteerde producten zullen immers met de geheven invoerrechten verhoogd worden, hetgeen leidt tot geringere afneming van buitenlandse producten ten gunste van de binnenlandse productie. Deze rechten zijn dan gedeeltelijk beschermend.

Aequivalente rechten
dienen om de ingevoerde goederen, gelijksoortig aan die welke in het binnenland met accijns zijn belast, benevens producten, welke met of uit zodanige goederen zijn vervaardigd of daarmede zijn samengesteld, op gelijke wijze als die binnenlandse goederen met een fiscale heffing te treffen. Deze rechten zijn dan ook zo gesteld, dat een eenheid acccijnsgoed, ongeacht of dit in een ander product is verwerkt en ongeacht de binnenlandse of buitenlandse_herkomst, steeds even zwaar wordt belast. Door de veelsoortige aanwendingen van accijnsgoederen in velerlei producten wordt de heffing van deze aequivalente rechten zeer gecompliceerd. Een aequivalent voor de binnenslands geheven omzetbelasting wordt in de vorm van een bijzonder invoerrecht geheven. (In Nederland heet dit sinds i Jan. 1941 invoerbelasting, z omzetbelasting.)



Protectionistische of beschermende rechten,
die in ruime zin mede de strijdrechten omvatten, zijn, anders dan de fiscale rechten, ingesteld met het doel en zodanig bepaald, dat eindproducten, die ook in het binnenland worden vervaardigd, bij invoer hoog, en grondstoffen voor de binnenlandse productie laag worden belast, waardoor de binnenlandse industrie of landbouw wordt beschermd tegen buitenlandse concurrentie. Soms worden deze rechten gebruikt om een nieuw te stichten of jonge industrie gelegenheid te geven tot bloei te komen tot zij met het buitenland kan concurreren. (Frankrijk: Colbert bracht op die manier Sèvres- en Gobelinindustrie tot bloei.) Zelfs wendt men deze rechten aan als middel om een kunstmatige economische isolatie te scheppen, waardoor autarkie wordt bevorderd; voor bepaalde producten zullen dan binnenslands vervaardigde surrogaten in de plaats treden, juist als in tijden van blokkade. (Toepassing theorie van Liszt door Napoleon en Duitsland 1933-1940.) Bij trust- of kartelvorming maakt men soms dumping op de buitenlandse markt mogelijk door, gebruikmakend van zeer hoge rechten, de binnenlandse prijs zo op te voeren, dat daar voldoende winst voor de totale productie wordt gemaakt.



Strijdrechten
worden gebruikt in de tarievenoorlog. Voor producten van een bepaald land worden de rechten dermate hoog gesteld, dat dat land concessies zal moeten doen om door vermindering van die rechten de markt voor zijn producten te behouden. Opvoering van rechten als afweermiddel (een vorm van retorsie) tegen onheuse behandeling door een ander land komt ook voor.



Licenten
vormen naast de invoerrechten een belasting van het internationale goederenverkeer. De benaming is afgeleid uit de vroeger geheven convooi- en licentgelden. Convooigelden werden geheven voor bescherming van de handel door de vorst of regent; licentgelden voor de toestemming van de regent om een bepaalde handel te drijven (oorspronkelijk: handel met de vijand). Licere, een Latijns werkwoord, betekent: geoorloofd zijn. Ten tijde van Napoleons continentale stelsel gaf Engeland licenten uit aan alle schepen behalve aan de Franse onder voorwaarde, dat graan werd ingevoerd en uit Engelse koloniën afkomstige waren en Engelse producten werden uitgevoerd. In Wereldoorlog I herleefden ze weer in de vorm van uit- en invoervergunningen, welke dienden om het toezicht op de handel meer effectief te maken, om de in- en uitvoer te reguleren door contingentering en monopolies en tevens om gelden voor de schatkist te verkrijgen. In feite vormen deze licenten dus een verhoging van het invoerrecht en werken zij sterk protectionistisch.

Onder tariefwetgeving verstaat men wettelijke bepalingen betreffende de heffing van in-, uit- en/ of doorvoerrechten. In de eerste plaats regelt de Tariefwetgeving de algemene principes betreffende de heffing, de definitie van de waarde bij in-, uit- of doorvoer, de formaliteiten, de vrijstellingen, de teruggaaf van de binnenslands geheven accijns (z accijnzen) e.d.

Het tarief vormt echter de hoofdmoot. Men verstaat daaronder een per post genummerde omschrijving van de goederen (nomenclatuur) met vermelding achter iedere post van de maatstaf waarnaar de heffing plaatsvindt en het percentage of bedrag van die heffing. In sommige wetgevingen zijn de vrije goederen eenvoudig in het tarief opgenomen met de aanduiding „vrij”, in andere vindt men een afzonderlijke opsomming van vrije goederen (free list; table of exemptions) en daarnaast soms een lijst van voorwaardelijk vrije goederen (conditionally free; exemptions contingentées); beide methoden gaan gewoonlijk gepaard met een uniforme heffing voor niet-genoemde goederen. Ook kent men de vorm waarin eenvoudig alle niet-genoemde goederen vrij zijn.

Men kan de nomenclatuur alphabetisch of systematisch (bijv. naar de takken van landbouw, veeteelt, industrie en handel, of naar de natuur: dierenrijk, plantenrijk, mineralen, industrieproducten) inrichten.

Bij zuiver fiscale rechten is de indeling van het tarief eenvoudig. Naarmate men andere doeleinden nastreeft, wordt het tarief ingewikkelder; protectie leidt tot specialisatie (grondstoffen, halffabrikaten, eindproducten), strijdrechten leiden tot differentiatie enz.

Ook het tarief wordt wel gedifferentieerd, het hoogste tarief is dan het normale, doch bij onderhandelingen wordt als tegenprestatie voor verworven voordelen toepassing van een lager tarief toegestaan.

De veelheid van vormen in de tariefnomenclatuur heeft er toe geleid, dat eerst op congressen voor Handel en Industrie (1889), daarna door de Internationale Kamer van Koophandel (1908) en nog later door de Volkenbond getracht is, eenheid in de nomenclatuur te brengen. In 1922 begon de Volkenbond zijn bemoeienissen en in 1932 zag de „Volkenbondsnomenclatuur” het licht. In grote lijnen werd deze nomenclatuur gevolgd door Irak (1933) en Ned.-Indië (1934). Ook de Beneluxlanden stelden op 1 Jan. 1948 een tarief in werking, dat vrijwel geheel de Volkenbondsnomenclatuur volgt.

Met invoerrechten worden gewoonlijk in één adem genoemd uitvoerrechten, die practisch niet meer geheven worden (zie echter onder Statistiekrecht en Consentgeld, hierna) en doorvoerrechten, die door de deelnemende landen (w.o. Nederland) bij de Conventie van Barcelona in 1921 zijn afgeschaft.

NEDERLAND

De invoerrechten worden naar de waarde geheven voor zover niet anders is vermeld, hetgeen slechts in enkele gevallen voorkomt, zoals bij de aequivalente rechten. Betreffen de aequivalente rechten goederen welke binnenslands met accijns zouden zijn belast (suiker, zout), dan gebruikt de wetgever ook de benaming accijns bij invoer, hoewel de definitie van accijns hier niet toepasselijk is (z accijnzen). Het aequivalent voor de omzetbelasting wordt invoerbelasting genoemd en wordt geheven op dezelfde voet als de invoerrechten. Tot Wereldoorlog II is heffing van fiscale rechten de bedoeling van de wetgever geweest, al waren ze nooit zuiver fiscaal. België daarentegen had lange tijd beschermende rechten. De Nederlands-Belgisch-Luxemburgse douane-overeenkomst, getekend te Londen op 5 Sept. 1944 (z Benelux), verduidelijkt en uitgelegd overeenkomstig het protocol, getekend te ’s-Gravenhage op 14 Mrt 1947, betekende een ommekeer.

Art. 1 spreekt voor zichzelf: „Nederland en de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie (B.L.E.U.) heffen bij invoer van goederen gelijke invoerrechten, omschreven in het tot deze overeenkomst behorende tarief, dat deel van deze overeenkomst uitmaakt”. Accijns en aequivalente rechten mogen door ieder land naar believen geheven worden. (Het is de bedoeling, dat ook hierin unificatie komt.) Bij invoer in eikaars gebied worden geen invoerrechten geheven. Het tarief (Volkenbondsnomenclatuur) is voor de drie landen uniform en is gematigd beschermend. Het tariefbesluit 1947 geeft de algemene regelen voor de heffing en verwijst voor de maatstaven naar het tarief, dat bestaat uit 21 afdelingen, 86 hoofdstukken en 991, veelal weer sterk onderverdeelde, posten. Het beschermend karakter komt ook tot uiting in de algemene bepaling, die het tarief voorafgaat. Die bepaling houdt in, dat het bedrag zal worden verdubbeld en dat op vrije goederen 10 pct zal worden geheven ten aanzien van goederen, herkomstig uit landen die een der Beneluxpartners ongunstiger dan andere landen behandelen, dan wel handelen in strijd met de levensbelangen van een der partners.

In wezen dus een dubbel tarief. Een aanvullend (aequivalent) invoerrecht wordt nog bij enkele posten, vermeldende accijnsgoedhoudende producten, geheven. Daarnaast bestaat nog een aparte lijst van goederen, herkomstig uit de overzeese gebiedsdelen van de partners, welke lager zijn belast dan volgens het normale Tarief (protectie).



Statistiekrecht
wordt zowel bij in- als bij uitvoer geheven en dient tot dekking van de kosten van de handelsstatistiek (1 per mille van de waarde). Een even zware heffing vormt na Wereldoorlog II het consentgeld, dienende om de kosten van in- en uitvoervergunningen te dekken. Andere rechten op uitvoer bestaan in Nederland niet.



Invoer

De algemene regelen betreffende in-, uit- en doorvoer zijn neergelegd in de Algemene Wet van 26 Aug. 1822, Stbl. 38 (A.W.). Deze wet uit de tijd van paardekarren en zeilschepen bleek na 50 jaren in opzet nog actueel doch niet meer in alle opzichten geschikt voor een tijd met moderne vervoermiddelen. Het K.B. van 26 Mrt 1872, Stbl. 19 („het K.B.”), herhaaldelijk gewijzigd en volledig meegaand met de voortgang in de techniek, geeft op de basis van de A.W. aanvullende regelen. Deze A.W. en dit K.B. vormen (te zamen met het Tariefbesluit 1947) nog steeds de grondslag voor de fiscale bemoeienissen met het goederenverkeer. Daarnaast zijn er nog veel incidentele regelingen.

Goederen, welke worden ingevoerd, dienen gespecificeerd te worden aangegeven. In bepaalde gevallen kan de aangifte eerst globaal en daarna gespecificeerd geschieden. Na de globale aangifte, en in gevallen waarin deze niet is toegestaan dadelijk, geschiedt de specifieke aangifte welke kan inhouden: aangifte ten uitvoer, tot doorvoer, tot opslag in entrepot, tot inslag met vrijdom. (Soms is een generale verklaring tot rechtstreekse doorvoer toegestaan.) De invoeraangifte wordt met de goederen vergeleken (visitatie; voor accijnsgoed zeer grondig en dan verificatie genaamd) naar hoeveelheid en waarde. Het doen van onjuiste aangifte is strafbaar. Na conformbevinding worden de goederen vrijgemaakt d.w.z. de goederen komen uit het zgn. douaneverband in het vrije verkeer. Visitatie en vrijmaking kunnen ver van de grens op een losplaats geschieden; de goederen worden dan na voorlopige visitaties aan de grens met een volgbrief (acquit à caution) naar de losplaats gezonden onder borgstelling voor de rechten.

Daar doorvoer een aaneenschakeling van in- en uitvoer is, wordt de doorvoeraangifte als de invoeraangifte behandeld, doch de goederen gaan onder borgstelling weer uit. Zijn ze conform de aangifte uitgevoerd, dan wordt de borgstelling opgeheven.

Het doen van de globale aangifte door middel van een „generale verklaring”, gepaard gaande met het voldoen aan andere formaliteiten, wordt inklaring genoemd. Oorspronkelijk alleen voor zeeschepen geldend, is de term inklaring ook in gebruik gekomen voor de aangifte op generale verklaring voor treinen, binnenschepen en soms auto’s, sinds „het K.B.” de mogelijkheid tot het doen van die verklaring tot deze vervoermiddelen uitbreidde.

Een entrepot is een opslagplaats, waar accijnsgoederen zonder betaling van accijns kunnen worden geborgen (binnenlands entrepot) of waar buitenlandse goederen in afwachting van het verkrijgen van een definitieve bestemming (vrijmaking, doorvoer) zonder betaling van invoerrecht kunnen worden opgeslagen. Bij uitslag uit binnenlands entrepot wordt accijns verschuldigd. Uitslag uit buitenlands entrepot wordt al naar de bestemming der goederen met invoer of doorvoer gelijkgesteld. Het buitenlands entrepot is (fiscaal gezien) een stukje buitenland. Men onderscheidt: publieke entrepots (door het Rijk opgericht en onder ambtelijk toezicht), algemene entrepots (door de handel opgericht, onder wederzijdse sluiting en ambtelijk toezicht),particuliere entrepots (door de handel opgericht, onder particuliere sluiting doch gecontroleerd aan de hand van ambtelijke rekeningen vermeldende in- en uitslagen), fictieve entrepots (ook „vrije” genaamd onder borgstelling en met bijhouding van rekeningen) voor bepaalde aangewezen goederen. Vemen zijn een bijzonder soort algemene entrepots.

Onder bepaalde omstandigheden, bijv. bij invoer om na reparatie, be- of verwerking weer te worden uitgevoerd, kunnen goederen worden ingevoerd met voorwaardelijke vrijstelling van rechten. Tegen borgstelling worden de goederen dan onder geleide van een speciaal document (acquit d caution) toegelaten en na vervulling van de voorwaarde (meestal dus wederuitvoer) wordt de borgstelling opgeheven (bestond de borgstelling in het storten van geld, dan wordt dit teruggegeven; drawback). Daar na de be- of verwerking de goederen onherkenbaar kunnen zijn, zijn er bijzondere maatregelen om te voorkomen, dat van deze voorwaardelijke vrijstelling een frauduleus gebruik wordt gemaakt.



Uitvoer
van goederen geschiedt met een aangifte ten uitvoer. Uitvoer van accijnsgoed gaat gepaard met teruggaaf van voldane accijns (z accijnzen).



Uitklaring
is de benaming voor het voldoen aan de formaliteiten die van ambtelijke zijde worden vereist alvorens een zeeschip uitgaat. Deze benaming is beperkt gebleven tot de zeeschepen. Ten bewijze van het voldoen aan alle voorschriften bij invoer legt de schipper een akte van afrekening over. Gaat een zeeschip voor de eerste maal uit dan wordt deze akte vervangen door een verklaring.

Frauduleus ingevoerde goederen of goederen welke men frauduleus poogt uit te voeren of aan accijnsheffing onttrokken heeft of tracht te onttrekken kunnen onder bepaalde omstandigheden in beslag genomen worden; technisch pleegt men dit aan te duiden als aanhaling. Als op het gepleegde feit als straf verbeurdverklaring der goederen is gesteld, geschiedt de aanhaling met het oog op de verbeurdverklaring; anders ter verzekering van verschuldigde rechten en accijns. Een bijzondere regeling geldt voor de in- en uitvoer van motorrijtuigen; voor motorrijtuigen, die van Nederlandse oorsprong zijn of waarvoor reeds invoerrechten zijn voldaan, wordt een nationaliteitsbewijs afgegeven. Met dit bewijs kunnen de wagens steeds de grens passeren, zonder dat rechten verschuldigd worden; uit het bewijs blijkt, dat zij tot het binnenlandse wagenpark behoren. Internationale regelingen bepalen de vrijstelling voor buitenlandse auto’s. Deze worden door daartoe aangewezen en erkende verenigingen (bijv. A.N.W.B., K.N.A.C.) voorzien van een triptiek (voor een bepaald land), een carnet (voor meer landen) of een Bewijs 139B (voor auto’s uit België en Luxemburg, die naar Nederland gaan).

Nederlandse auto’s hebben voor binnenkomst in een ander land soortgelijke stukken nodig. Voor treinwagons en vliegtuigen gelden regelingen met gelijke strekking, doch met andere formaliteiten en documenten.



Benzinebelasting
is een bijzonder invoerrecht op benzine: een soort accijns, doch voor niet-consumabele goederen. Deze belasting is geregeld in de herhaaldelijk gewijzigde wet van 19 Dec. 1931, Stbl. 527. Met dit recht wordt belast ingevoerde (eventueel uit entrepot) en in Nederland door raffinage van ruwe aardolie gewonnen benzine. Wat de wet onder benzine verstaat omschrijft zij zeer nauwkeurig. Hoe bepaald wordt of de benzine aan de omschrijving voldoet, regelt het K.B. van 28 Dec. 1931, Stbl. 555. Zeer strenge voorschriften waarborgen een juiste heffing.

MR A. J. VAN SOEST

Lit.: J. van der Poel, Wetgeving op den In-, Uit- en Doorvoer en de Accijnzen in het algemeen (2de dr., Zwolle 1938); Idem, Moderne tarieven (Technieken Politiek) (Haarlem 1936); Idem, Rondom de handelsverdragpolitiek (’s-Hertogenbosch 1938); De druk der accijnzen en invoerrechten, verslag (Geschrift nr 5 v. d. Ver. voor belastingwetenschap, Purmerend 1928).