in ’t Latijn Donatio of Constitutum Constantini, is de oorkonde, die keizer Constantijn de Grote zelf zou hebben opgesteld ten gunste van paus Silvester I en diens wettige opvolgers op de Stoel van Petrus (tekst o.a. bij J. Haller, Quellen z.
Gesch. d. Entstehungd. Kirchenstaates, 1907, blz. 241 e.v.). Zij bestaat uit twee delen.
In het eerste verhaalt Constantijn de geschiedenis van zijn miraculeuze bekering, van zijn doop door paus Silvester en van zijn daarmee gepaard gaande genezing van de melaatsheid ; een legende die in de 5de eeuw te Rome was ontstaan. Als bewijs van dankbaarheid wil de keizer, aldus verklaart hij in het tweede deel, de zetel van de H. Petrus boven zijn eigen troon verheffen. Tot dat doel sanctionneert hij het kerkelijk primaat van Rome en schenkt hij aan de door hem gebouwde kerken te Rome, toegewijd aan de Verlosser (basiliek van Lateranen), aan de H.
Petrus (St Pieter) en aan de H. Paulus (St Paulus buiten de muren) hoge ererechten en rijke bezittingen. Verder verleent hij de paus de keizerlijke insignia en aan de kardinalen verschillende privileges, o.a. de waardigheid van senator. Ten slotte staat hij in het negende en laatste artikel aan de paus het keizerlijke paleis van Lateranen en de souvereiniteitsrechten over de stad Rome en verder alle provincies, burchten en steden van Italië en van het gehele Westen af (ditio et potestas Romanae urbis et omnes Italiae seu occidentalium regionum provincias, loca et civitates), terwijl de keizer zijn eigen zetel naar Byzantium zal verplaatsen.
Deze schenkingsacte, die in de gde eeuw opgenomen werd in de Pseudo-Isidorische Decretalen en twee eeuwen later in het Decretum Gratiani, kreeg daardoor grote bekendheid en werd de gehele middeleeuwen door als authentiek beschouwd. In de 9de en 10de eeuw maakten de pausen weinig gebruik van deze hun geschonken rechten, maar in de daarop volgende eeuwen werd het beroep op het Constitutum veelvuldiger. Leo IX (gest. 1054) en Urbanus II (gest. 1099) beriepen zich er op bij de schenking van Corsica en de Liparische eilanden aan twee bisschoppen; Hadrianus IV (gest. 1159) fundeerde daarop zijn recht om Ierland aan Hendrik II Plantagenet te schenken en Gregorius IX (gest. 1241) motiveerde daarmee zijn strijd tegen keizer Frederik II. De eerste schrijver, die de onechtheid trachtte aan te tonen, was Lorenzo Valla in zijn werk, daterend uit 1440: De falso credita et ementita Constantini donatione declamatio. Ook Nicolaus Cusanus (gest. 1464) en de Engelse bisschop Reginald Peacock (gest. ca 1460) ontkenden de authenticiteit.
Er volgde een zeer heftige discussie, maar toen ook kardinaal Baronius (gest. 1607) zich aan hun zijde schaarde, moesten de verdedigers der echtheid zich, zij het dan ook schoorvoetend, gewonnen geven. Daarna was de zaak echter niet afgedaan. Er ontspon zich een fel debat over het jaar, de auteur en de plaats van opstelling der donatio: een kwestie, die tot heden, ondanks vele hypothesen, onbeslist is gebleven. Het waarschijnlijkst is een ontstaan te Rome, ca 753 of ca 767, maar men denkt ook aan een vervaardiging in het Frankische Rijk ca 816 of ca 850 (z lit.)H. j. J. WACHTERS
Lit.: P. Scheffer-Boichorst, in: Ges. Schriften I (1Q03), 1-62; A. Schönegger, Die Kirchenpolit.
Bedeutung des G. G. im früheren Mittelalter, in Ztschr. f. Kath. Theol. (1918) 327 vlg.; W.
Levison, Konstantinische Schenkung und Silvesterlegende, in: Miscellanea F. Ehrle II (1924); G. Laehr, Die Konstant. Schenkung in der Politik und Publizistik d.
Mittelalters. Diss. Königsbergen (1926); M. Buchner, Rom oder Reims die Heimat der G.
G. ? in Hist. Jahrb. (1933); L. Levillain, L'Avènement de Ia dynastie carolingienne et les origines de l'Etat pontifical, 749753 (in: Bibl. de 1’Ec. des Chartes XCIV, 1933, 225 e.v.); E. Caspar in Ztschr. f.
Kirchengesch. LIV (1935), 139; Kard. de Jong, Handb. der Kerkgesch., II (19474) II, 47-48.