Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

OORKONDE

betekenis & definitie

is een schriftelijke, met inachtneming van bepaalde vormen opgestelde verklaring over zaken of handelingen van rechtelijke aard. Oorkonden waren over het algemeen bestemd om als permanent bewijsmiddel te dienen, doch men rekent, althans voor de vroege Middeleeuwen, hiertoe ook bevelschriften, brieven, acten enz., die slechts in tijdelijke behoeften voorzien.

Een oorkonde bestaat uit i. formele gedeelten aan het begin (protocol) en aan het einde (eschatocol), die, afhankelijk van de gebruiken van de kanselarij, aan de oorkonden de bepaalde vorm geven en die eender kunnen zijn bij stukken met verschillende inhoud, en uit 2. een gedeelte dat de rechtsinhoud bevat en welks bewoordingen van deze inhoud afhankelijk zijn. Men onderscheidt openbare of publieke oorkonden (uitgaande van pausen, keizers en koningen) en particuliere of private oorkonden. De oorkonden van wereldlijke en kerkelijke overheden die over een eigen kanselarij beschikten, worden voor de tijd na de 10de eeuw doorgaans tot de publieke gerekend. Een oorkonde kan zijn overgeleverd in origineel, in concept of minuut (opgesteld vóór het origineel), of in afschrift (opgesteld er na). Afschriften kunnen zijn bewaard in registers (verzamelingen van afschriften of minuten van stukken uitgaande van één oorkonder, gericht aan verschillende geadresseerden), in cartularia (copieboeken van stukken van diverse oorkonders aan één geadresseerde), in kronieken enz. Is de volledige tekst van een oorkonde opgenomen in een latere oorkonde, die de eerste bevestigt of vervangt, dan spreekt men van een vidimus. In de Middeleeuwen zijn op grote schaal oorkonden vervalst. Oorkonden kunnen formeel onecht zijn, doch naar de inhoud echt (bijv. wanneer naar een afschrift van een verdwenen origineel een quasi-origineel is gemaakt), zij kunnen formeel echt zijn (dit geldt voor alle originelen), doch naar de inhoud vals (zgn. „kanselarijvervalsingen”, vervaardigd in de kanselarij van de oorkonder, doch niet op diens last of met diens goedvinden: dus geen originelen); in echte oorkonden (vooral in afschriften) kunnen valse elementen zijn ingelast evenals valse oorkonden echte bestanddelen kunnen bevatten.

Het critische onderzoek hiervan behoort tot het domein van de oorkondenleer (z hieronder) die houvast heeft aan de uiterlijke (stof, schrift, zegel) en aan de innerlijke (bewoordingen, taal) kenmerken van een oorkonde. Vooral sedert de 19de eeuw zijn de historici zich algemeen bewust geworden van de grote waarde die oorkonden en andere „archivalische” (d.i. in de regel in archieven bewaarde) documenten hebben als geschiedbronnen voor de Middeleeuwen, naast kronieken e.d.Oorkondenleer of Diplomatiek (afgeleid van Lat. diploma, letterl.: „dubbel gevouwen stuk”, een benaming voor „oorkonde” die vooral sedert de Renaissance in zwang is gekomen) is de wetenschap die zich bezighoudt met het critische onderzoek, volgens historische methoden, van de niet-verhalende (diplomatische, archivalische) documenten, meer in het bijzonder van de oorkonden in enge zin. De Middeleeuwen vormen het speciale, doch niet uitsluitende, studieterrein van de oorkondenleer, die voor de mediaevist een onontbeerlijke hulpwetenschap is. Ten opzichte van de diplomatiek zijn o.a. chronologie (tijdrekenkunde), palaeografie (kennis van het oude schrift), sigillograffie (zegelkunde) op hun beurt hulpwetenschappen. De oorkondenleer, die zich aanvankelijk uitsluitend tot taak stelde de echtheid of onechtheid van een oorkonde na te gaan, heeft zich in later tijd ook op echte oorkonden gericht, waarvan de kennis niet alleen noodzakelijk is voor de beoordeling van verdachte stukken, maar die op zichzelf belangrijke culturele, administratieve en politieke gegevens kunnen verstrekken. De grondlegger van de moderne oorkondenleer is Jean Mabillon met zijn De re diplomatica libri VI (1681). De beginselen van Mabillon werden op de Engelse middeleeuwse charters toegepast door Thomas Madox (Formulare Anglicanum, 1702), terwijl in Frankrijk Benedictijnen van de Congregatie der Mauristen het werk van hun ordegenoot voortzetten en uitbreidden met het Nouveau traité de diplomatique (1750-1765) van Tassin en Toustain, Onder het Ancien Régime, toen middeleeuwse oorkonden nog hun bewijswaarde hadden, was hun critiek in de eerste plaats een zaak van rechtspraktijk.

Dit gold vooral voor het zeer verbrokkelde oude Roomse rijk, waar wegens dit practische belang de diplomatiek reeds in de 18de eeuw universitair leervak was. De Franse Revolutie en de staatkundige hervormingen in Duitsland maakten het pad vrij voor een meer objectief-wetenschappelijke beoefening van de oorkondenleer, die aan speciale instellingen werd onderwezen: de Ecole des chartes te Parijs (1821), het Institut für österreichische Geschichtsforschung te Wenen (1855). Aan de belangrijkste vorderingen die de diplomatiek sindsdien heeft gemaakt zijn de namen verbonden van de Oostenrijkers J. Ficker en Th. von Sickel. In Nederland heeft vooral de werkzaamheid van O. Oppermann er toe bijgedragen de moderne oorkondenleer voorgoed ingang te doen vinden.

Lit.: Handboeken: H. Bresslau, Handbuch der Urkundenlehre für Deutschland und Italien (dl I, 1889, 2de uitg. 1912; dl II, 1915-1931); A. Giry, Manuel de diplomatique (1894; 2de dr., 2 dln, 1925); W. Erben, L. Schmitz-Kallenberg, O. Redlich, Urkundenlehre I en III (1907, 191: Handb. d. mittelalterl. u. neueren Gesch. van v.

Below en Meinecke); A. de Boüard, Manuel de diplomatique franc. et pontific. (2 dln, 1929, 1948); P. Bonenfant, Cours de diplomatique (2 dln, 2de dr. 19471948; stencil).—Tijdschriften: Bibliothèque de l’Ecole des chartes (1839 vlg.); Mitteilungen des Inst. f. österr. Geschichtsforsch. (1880 vlg.); Archiv f. Urkundenforschung (1907 vlg.).

< >