Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

COMMISSARIS DER KONINGIN

betekenis & definitie

is de hoogste gezagdrager in de provincie. Hij wordt door de Koningin benoemd en heeft zijn vaste woonplaats in de gemeente, waar de vergadering der Provinciale Staten wordt gehouden.

Hij is Voorzitter van die vergadering en van Gedeputeerden, in welk laatste College hij stem heeft.Volgens art. 143 der Grondwet is zijn taak de uitvoering der Koninklijke bevelen en het toezicht op de verrichtingen der Staten, die belast zijn met de behartiging van de provinciale belangen. Daarmede reageerde de Grondwet van 1848 tegen de practijk, die de Commissarissen des Konings, (vroeger „gouverneur der provincie” genaamd) een overheersende macht in de provincie toekende. Intussen is de Grondwet in dit opzicht te ver gegaan. Wel is waar is de Commissaris volgens de Provinciale wet in werkelijkheid mede de man van het Rijk in de provincie (verschillende, van de regeling voor de bevoegdheid van de Burgemeester afwijkende, wettelijke bepalingen getuigen hiervan), maar hij is toch vooral de man gebleven, belast met de dagelijkse leiding en de uitvoerende taak in zakt provinciale belangen.

In hem komen de draden van het provinciaal bestuur samen. Hij treedt op, als het voor een uitvoeringshandeling wenselijk is, dat zij geschiede door een orgaan, uit één persoon bestaande. Hij moet ook, om het toezicht van Gedeputeerden op de gemeentebesturen tot zijn recht te doen komen, regelmatig, althans éénmaal in de vier jaar, de gemeenten in zijn provincie bezoeken. Hij doet voorts een gemotiveerde aanbeveling voor het burgemeesterschap.

Een bijzondere taak heeft hij nog ten aanzien van de openbare orde in de provincie; de zorg daarvoor bestaat volgens zijn Instructie (vastgesteld bij K.B. van 27 Sept. 1850, Stbl. 62) bij hem: hij kan ten behoeve er van krijgsvolk requireren. Men zie ook het Rijkspolitiebesluit van 6 Aug. 1935 Stbl. 497. Tijdens de bezettingstoestand, toen een directe Staatszaak in de politie werd gezien, zijn die bepalingen echter afgeschaft. Na de bevrijding is het besluit van 1935 vervangen door dat van 8 Nov. 1945 Stbl.

F 250, dat echter wel niet de definitieve regeling zal zijn.

Tijdens de bezetting is in overeenstemming met het leidersbeginsel een algehele wijziging in de regelen voor het provinciaal bestuur gebracht (Verordening van de Rijkscommissaris van 11 Aug. 1941, no 152); in plaats van de naam „commissaris der Koningin” kwam de naam „commissaris der provincie”. Na de bevrijding echter is het oude recht weer herleefd.

Lit.: De Prov. Wet opgehelderd d. J. H.

G. Boissevain (Arnhem 1850); De Prov. Wet met de daarover gewisselde stukken, bijeengebracht d. J.C.

Bijsterbos, 2de dr. (’s-Grav.igi 1); H. J. v. Leeuwen, De Prov. Wet (Heusden 1911); R.

Kranenburg, Het Ned. provinciaal recht (1931); S. J. R. de Monchy, Handboek voor het Ned. Provincierecht (1947).

Voorts de Commentaren op het Nederlandsch Staatsrecht; G. J. van Deventer, Politie als zelfbestuur (1938).