is een rechtsinstelling, die dient om, wanneer een schuldenaar tekenen vertoont van geldelijke moeilijkheden, zijn vermogen te bewaren voor de gezamenlijke tot verhaal daarop gerechtigden en het, zo nodig, te verzilveren en de opbrengst er van onder hen te verdelen naar gelang van ieders concurrente of van voorrang voorziene aanspraken.
Het is een beslag op het gehele vermogen van de schuldenaar ten behoeve van zijn gezamenlijke schuldeisers en mogelijke verdere verhaalsgerechtigden, dat in conservatoire vorm begint en in een executoriale kan eindigen (z beslag).
In NEDERLAND is het faillissement geregeld in de „faillissementswet” van 30 Sept. 1893, Stbl. 140, die op 1 Sept. 1896 in werking is getreden, sindsdien op enkele punten gewijzigd, het laatst bij de wet van 10 Juli 1947, Stbl. H 232. De wet van 7 Febr. 1935, Stbl. 41, bracht een verandering van ingrijpende aard er in aan, die betrekking had op de „surséance van betaling” (z surséance van betaling). De faillissementsregeling, zoals zij in de faillissementswet is vervat, wordt ook na de meer dan 50 jaren, waarin zij heeft gewerkt, nog steeds geprezen als een uitnemend product van wetgeving. Zij is vnl. het werk geweest van de Utrechtse hoogleraar W. L. P. A. Molengraaff. Voor 1896 konden alleen kooplieden in staat van faillissement worden verklaard; niet-kooplieden konden worden verklaard „in staat van kennelijk onvermogen”. Dit onderscheid is sindsdien vervallen; thans kan iedere schuldenaar in staat van faillissement worden verklaard.
Om in staat van faillissement te worden verklaard moet de schuldenaar verkeren „in den toestand, dat hij heeft opgehouden te betalen”. Over de juiste betekenis van dit vereiste heerst onder de schrijvers en in de rechtspraak veel strijd, doch men is het er wel over eens, dat niet van onvermogen behoeft te blijken.
De faillietverklaring kan worden uitgesproken op eigen aangifte van de schuldenaar (die er zijn heil in kan zien bevrijd te worden van de spanningen, die hem het voortdurend opdringen van zijn schuldeisers veroorzaakt, of verlost te worden uit de gijzeling: zie hieronder); of op verzoek van een of meer zijner schuldeisers; dit laatste geval doet zich het vaakst voor. Zij kan ook, om redenen van openbaar belang, geschieden op de vordering van het Openbaar Ministerie; dit geschiedt zelden.
Het vonnis van faillietverklaring behelst behalve deze zelf de benoeming van een rechtercommissaris voor het toezicht en voor machtigingen tot bepaalde ingrijpende handelingen en van een of meer curatoren voor het beheer en, zo nodig, de vereffening en de verdeling van de boedel. Een uittreksel uit het vonnis met de voor derden nodige opgaven wordt door de zorg van de curator gepubliceerd in de Nederlandse staatscourant en in een of meer dagbladen, terwijl de griffier er kennis van geeft aan de posterijen, die de brieven en telegrammen voor de gefailleerde bestelt bij de curator; deze opent ze en geeft die, welke niet op de boedel betrekking hebben, aan de geadresseerde door.
De faillietverklaring brengt rechtens geen eerloosheid te weeg; daar evenwel de openbare mening een gefailleerde, hoezeer ook ten onrechte, toch wel eens op zijn tegenslag aankijkt, kent de wet de rechterlijke „rehabilitatie”, waarvan nochtans weinig gebruik wordt gemaakt.
Gezien zijn strekking omvat het faillissement het gehele vermogen van de gefailleerde, die het beheer en beschikking er over verliest; deze gaan over op de curator. Uit het karakter van het faillissement vloeit verder voort, dat geen bijzondere tenuitvoerleggingen meer voortgang kunnen hebben; gelegde beslagen vervallen; geen vonnis van lijfsdwang kan meer worden ten uitvoer gelegd en bevindt de schuldenaar zich in gijzeling, dan wordt hij, zodra het vonnis van faillietverklaring in kracht van gewijsde (z gewijsde) is gegaan, ontslagen. Deze algemene regelen lijden slechts hier en daar om bijzondere redenen uitzondering. De curator kan van sommige handelingen, nadelig voor de gezamenlijke schuldeisers en door de gefailleerde voor het faillissement verricht, de nietigheid inroepen ten behoeve van de boedel. Enkele uitdrukkelijk in de wet vermelde goederen en vermogensrechten vallen buiten het faillissement, bijv. hetgeen de gefailleerde gedurende het faillissement door persoonlijke werkzaamheid verkrijgt of een gedeelte er van, ter beoordeling van de rechter-commissaris. De persoonlijke rechtstoestand van de gefailleerde ondergaat geen verandering; hij wordt geen onder curatele gestelde.
Het faillissement brengt in de verhouding van de gefailleerde tot zijn schuldeisers geen andere wijzigingen dan die uit het karakter er van voortvloeien. Ten aanzien van wederkerige overeenkomsten, die nog niet of niet geheel zijn nagekomen, geeft de wet enkele bijzondere bepalingen.
De curator moet zo spoedig mogelijk na zijn benoeming overgaan tot het opmaken van een boedelbeschrijving of inventaris en van een staat der baten en schulden van de boedel. Verder neemt de curator de boeken, gelden, kleinodiën, effecten en andere papieren van waarde onder zich, zorgt voor de belangen van de schuldeisers en van de schuldenaar, en vertegenwoordigt deze laatste in rechten overal, waar het aanspraken, de boedel betreffende, geldt — alles onder toezicht, en soms met bepaald gevorderde machtiging van de rechter-commissaris of ook wel van de gehele rechtbank. Door de rechter kan aan de curator een commissie uit de schuldeisers terzijde worden gesteld met adviserende bevoegdheid; dit geschiedt zelden. De curator roept de crediteuren op tot het indienen van hun vorderingen binnen een door de rechter-commissaris te bepalen termijn en tot het bijwonen van de vergadering tot verificatie van de schuldvorderingen en neemt een gewichtig aandeel aan die werkzaamheid. Doel van de verificatie-vergadering, die, evenals alle vergaderingen van schuldeisers, door de rechter-commissaris wordt gepresideerd, is, om vast te stellen, welke schuldeisers en mogelijke andere verhaalsgerechtigden in de opbrengst van de faillissementsexecutie zullen mogen delen.
Vóór of op de verificatie-vergadering kan de gefailleerde een accoord aanbieden aan zijn crediteuren, waarbij hij hun bijv. voorstelt om met de gedeeltelijke betaling van hun vorderingen zich tevreden te stellen en hem voor het gehele bedrag finaal te kwiteren. Het accoord is aangenomen, wanneer tweederde van de schuldeisers, drievierde van het bedrag van de concurrente schuldvorderingen vertegenwoordigende, zich voor het aanbod verklaren. Het accoord is niet verbindend, indien het niet door de rechtbank is gehomoloeerd, welke homologatie — goedkeuring of berachtiging — door haar niet wordt verleend of geweigerd dan nadat aan de schuldeisers gelegenheid is gegeven om daartegen verzet te doen. Zodra de homologatie in kracht van gewijsde is gegaan, eindigt het faillissement. Daarna doet de curator ten overstaan van de rechter-commissaris rekening en verantwoording aan de schuldenaar, die het beheer van zijn goederen herkrijgt (z accoord).
Komt er geen accoord tot stand, dan verkeert de boedel van rechtswege „in staat van insolventie”. De curator of een schuldeiser kan voorstellen, dat het bedrijf van de gefailleerde worde voortgezet. Indien een voorstel tot voortzetting van het bedrijf niet is gedaan of indien het is verworpen of de voortzetting wordt gestaakt, gaat de curator onmiddellijk over tot vereffening en tegeldemaking van alle baten des boedels. De goederen worden in het openbaar of met toestemming van de rechtercommissaris ondershands verkocht; de uitstaande vorderingen worden geïnd. Zo dikwijls er naar het oordeel van de rechter-commissaris voldoende gerede penningen aanwezig zijn, beveelt deze een uitdeling aan de geverifieerde schuldeisers. De curator maakt telkens een uitdelingslijst op en onderwerpt die aan de goedkeuring van de rechtercommissaris.
Als de uitdelingslijst verbindend is geworden gaat de curator tot de uitdeling over. Zodra aan de geverifieerde schuldeisers het volle bedrag van hun vorderingen is uitgekeerd of zodra de slot-uitdelingslijst verbindend is geworden, neemt het faillissement een einde. De curator doet daarna rekening en verantwoording van zijn beheer aan de rechtercommissaris en geeft de in de boedel gevonden boeken en papieren af aan de schuldenaar.
Na het eindigen van het faillissement wordt de verhouding tussen schuldeisers en schuldenaar geheel dezelfde als vóór de faillietverklaring; de schuldeisers herkrijgen voor het onvoldaan gebleven gedeelte van hun vorderingen hun rechten van executie op de goederen van de schuldenaar.
Het gebeurt dikwijls, dat na de faillietverklaring de baten van de boedel zó luttel blijken te zijn, dat te verwachten is, dat na aftrek van de faillissementskosten weinig of niets voor de schuldeisers zal overblijven. In zulke gevallen wordt gewoonlijk het faillissement weder opgeheven, waartoe de wet de Rechtbank op voordracht van de rechtercommissaris bevoegd verklaart in alle gevallen, waarin de toestand van de boedel daartoe aanleiding geeft.
Voor cijfers omtrent het aantal uitgesproken faillissementen enz. vergelijke men de „Jaarcijfers voor Nederland” van het Centraal bureau voor de statistiek”.
Lit.: W. L. P. A. Molengraaff, De Faillissementswet verklaard, 3de dr., bewerkt door C. W. Star Busmann en H. R. Ribbius (1936); Idem, Leidraad bij de beoef. v. h. Ned. handelsrecht, II, 8ste dr. (1948), blz. 928-1056; M. Polak, Handb. voor het Ned. handels- en faillissementsrecht, I, 5de dr. (1935), blz. 490-739; H. F. A. Völlmar, De faillissementswet (3de dr., 1948); G. W. van der Feltz, Gesch. v. d. wet op het faillissement en de surséance van betaling (2 dln, 1896-’97).
Het faillissement is in BELGIE geregeld door de wet van 11 Apr. 1851. Faillissement kan volgens deze wet uitgesproken worden tegen de handelaar, die zijn betalingen heeft gestaakt en waarvan het crediet geschokt is. Het is de Rechtbank van Koophandel van de woonplaats van de handelaar, die over het bestaan van deze drie voorwaarden oordelen zal. Het faillissement kan door elke schuldeiser hetzij door middel van dagvaarding, hetzij door het indienen van een request gevorderd worden; de rechtbank heeft echter het recht om het faillissement ambtshalve uit te spreken. Naar streng recht is daarenboven elke handelaar, die zijn betalingen heeft gestaakt, verplicht daarvan binnen drie dagen een betekenis te doen ter griffie van de Rechtbank van Koophandel ten einde zijn faillissement te doen uitspreken. Het vonnis, dat een handelaar failliet verklaart, ontneemt hem het beheer van zijn goederen; dat beheer wordt toevertrouwd aan een of meer curators (z curator) die door de rechtbank benoemd worden. De rechtbank stelt verder het tijdstip van de staking van de betalingen vast, zonder nochtans meer dan zes maanden vóór het vonnis, dat het faillissement uitgesproken heeft, te kunnen opklimmen. Daaruit volgt, dat een handelaar, die reeds meer dan zes maanden opgehouden heeft handel te drijven of die sedert meer dan zes maanden overleden is, niet meer failliet kan verklaard worden.
De curator van het faillissement voert zijn taak uit onder toezicht van een rechter-commissaris. Gedurende de eerste stand van de procedure, die loopt tot aan de concordataire vergadering, neemt de curator al de maatregelen, die voor het behoud van de rechten van de schuldeisers vereist zijn en die tot doel hebben de liquidatie van het actief voor te bereiden. Daarna zal de schuldenaar voorstellen kunnen doen om een concordaat* te bekomen. Daartoe moet de gefailleerde een meerderheid verkrijgen bestaande uit de meerderheid van de schuldeisers, die de drie vierden van de aangenomen schuldvorderingen vertegenwoordigen (art. 512). Indien het concordaat aangenomen is, zal de schuldenaar weer aan het hoofd van zijn zaak geplaatst worden, om dat accoord onder toezicht van de rechter-commissaris uit te voeren. Wordt integendeel het accoord verworpen, dan zet de curator de procedure van het faillissement voort, die dan in haar tweede phase treedt: die van de eigenlijke vereffening. De curator zal dientengevolge de roerende en onroerende goederen doen verkopen en de schulden betalen onder toezicht van de rechter-commissaris. De onroerende goederen zullen niet anders dan in het openbaar en volgens de formaliteiten van de wet van 12 Juni 1816 kunnen verkocht worden.
Nadat de vereffening van het faillissement geëindigd is zal de curator rekening doen aan de schuldeisers in tegenwoordigheid van de rechtercommissaris; het proces-verbaal van deze zitting sluit de verrichtingen van het faillissement (art 533).
Alhoewel de wet het niet uitdrukkelijk vereist, zal deze sluiting doorgaans ook door een vonnis van de koophandelsrechtbank worden vastgesteld.
Lit.: L. Frédericq, Traité de Droit Commercial Beige (Gand 1949), T. VII et VIII; Idem, Beginselen van Belgisch Handelsrecht, dl III (Gent 1935); Smeesters en Rouwens, Wetboek v. Belgisch Handelsrecht (Brussel 19432).