de wet van 1919, gewijzigd 1935, waarin algemene voorschriften zijn gegeven voor de keuring van handelswaren. Volgens art. 1 der wet zijn aan keuring onderhevig alle eet- en drinkwaren en alle hulpmiddelen bij de bereiding daarvan gebruikt, voorts alle artikelen voor welke dit bij K.B. zal worden besloten (z keuring van voedingsmiddelen).
Voor vlees is de hygiënische keuring afzonderlijk bij de Vleeskeuringswet geregeld (z vleeskeuring) maar valt de keuring, voor zover van scheikundige aard, onder de Warenwet.De wet bepaalt, dat de waren deugdelijk van samenstelling moeten zijn, in deugdelijke toestand moeten verkeren, niet schadelijk voor de gezondheid mogen zijn en voorts moeten voldoen aan bij K.B. gestelde eisen te dezen opzichte. Ook aan de aanduiding naar aard, en voor verpakte waren naar hoeveelheid, kunnen eisen gesteld worden. In overweging is, aan de aanduidingen en vermeldingen in aanprijzingen eisen te stellen. Alle voorschriften gelden slechts waren voor binnenlands verkeer bestemd, hetzij in Nederland bereid of geïmporteerd.
De wet draagt de handhaving der voorschriften op aan Keuringsdiensten van Waren in „centrale” gemeenten, die ook in aan te wijzen omliggende gemeenten werken, zodat in alle gemeenten des lands het toezicht wordt uitgeoefend.
Krachtens de Wet van 22 Juni 1950, No K 258 op de economische delicten moeten de overtredingen van voorschriften, gesteld krachtens de Warenwet, als economische delicten worden beschouwd en geschiedt de berechting door de economische rechter.
De Warenwet bepaalt dat de kosten der keuring voor de helft door de gemeenten, voor de helft door het Rijk worden gedragen . Sinds de wetswijziging van 1935 wordt een retributie van de onder het toezicht vallende bedrijven geheven, die aan het Rijk ten goede komt.
Lit.: Warenwet S. 1935 no 793. Nederl. Staatswetten, ed. Schuurman en Jordens no 99.
Het toezicht op de verkoop van waren bestemd tot voeding van de mensen en van de dieren werd in BELGIË ingericht door de wet van 4 Aug. 1890 op de vervalsing van voedingswaren in het algemeen enerzijds en door de wet van 21 Dec. 1896 op de vervalsing van zaden, meststoffen, plantgoed en stoffen die tot de voeding der dieren bestemd zijn anderzijds. De controle voor de verkoop van dergelijke koopwaren wordt door daartoe door de regering aangestelde toezichters uitgeoefend die er insgelijks de fabricatie en de voorbereiding van kunnen controleren.
Naast dit staatstoezicht hebben ook de gemeenten krachtens het decreet van 19-22 Juli 1791 het recht om een zeker toezicht uit te oefenen op de verkoop van eetwaren en dranken, waarvan enkele grote gemeenten door toedoen van gespecialiseerde ambtenaren gebruik maken.
De fabricatie en de verkoop van vervalste of bedorven voedingswaren wordt naar gelang van de zwaarte van het misdrijf gestraft met boetstraffelijke straffen (fabricatie en verkoop met kennis van zaken) (art. 503 Strafw.) of als een eenvoudiger overtreding, indien de verkoop of de uitstalling van dergelijke koopwaren zonder kennis van de vervalsing of bedorven toestand is geschied (art. 561, 2° en 3°, Strafwetb.).
Lit.: Wiliquet, Denrées alimentaires (Bruxelles 1896); Schreins, Traité prat. de dr. criminel (Bruxelles 1931).