naam van een plantenfamilie uit de orde der Cistifloren, met ca 175, meest mediterrane soorten, kruiden of lage heesters met meest kruiswijsstaande, ongedeelde bladeren en grote, afzonderlijk staande of tot trossen of tuilen met eindschichten verenigde bloemen. Van de 5-bladige kelk zijn de buitenste twee bladen meest veel kleiner dan de binnenste drie.
De kroon is 5-bladig en valt spoedig af; in de knoptoestand is zij gedraaid. Er zijn veel meeldraden. Het vruchtbeginsel is meestal éénhokkig met 3 of 5 pariëtale (wandstandige) zaadlijsten, waaraan atrope zaadknoppen, de vrucht een doosvrucht met kleppen. Het grootste geslacht van deze familie is het geslacht Helianthemum Mill., met 80, meest mediterrane soorten en een vruchtbeginsel uit 3 carpellen.
In Nederland komen daarvan 2 soorten voor: H. nummularium Mill. (syn. H. Chamaecistus Mill. of H. vulgare Gaertn.), het fonneroosje, een kalklievende plant met vrij grote bloemen, die in ZuidLimburg en de kalkrijke duinen van Zeeuwsch-Vlaanderen gevonden is, en H. guttatum Mill., tegenwoordig ook Tuberariag. Fourr. geheten, een mediterraan-atlantische soort met kleinere gele bloemen, die op de Noordzee-eilanden voorkomt. Als sierplanten worden gekweekt: H. pulverulentum D.G., uit Zuid-Europa, met witte bloemen en van onderen viltig behaarde bladeren, en H. roseum D.G., uit Spanje, met rosé bloemen. Een verder belangrijk geslacht is het geslacht Cistus L., met 16 soorten karakteristiek voor de maquis van het Middellandse-Zeegebied, altijdgroene struiken met fraaie bloemen, waarin het aantal vruchtbladen tot 10 kan bedragen.
Verschillende er van, o.a. C. ladaniferus L., C. cyprius, die een bastaard is van C. ladaniferus en C. laurifolius L., C. villosus L. var. creticus, een meterhoge heester met viltige kelkbladen en grote, purperrode bloemen van Kreta, Sicilië, Griekenland, Calabrië en Syrië, zijn met klierdragende haren bezet, die een kleverig, balsemachtig, welriekend vocht afscheiden, dat aan de lucht verhardt, in de handel bekend onder de naam ladanum. Van laatstgenoemde soort dienen de bladen in Griekenland als een surrogaat voor thee, terwijl zij ook in de geneeskunde werden gebruikt.