Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CISTERCIËNSERS

betekenis & definitie

en Cisterciënserinnen of religieuzen van de Orde van Citeaux, eertijds ook Schier-monniken of (hetzelfde) Grijze monniken geheten om hun oorspronkelijk wit-grauwachtige kledij van ongeverfde wol. Deze monastieke hervorming vindt haar verwijderde oorsprong in de toenmalige separatistische strekkingen ( z Camaldulenser monnikenorde) die, onder invloed vooral van Oosters-Byzantijnse ideeën (drang naar afzondering en boete bij de Griekse eremieten en Basilianen), in de nde-i2de eeuw ook in de Orde van St Benedictus ingang hadden gevonden en als dusdanig een onderdeel vormen van de grote apostolische armoede-beweging van die tijden.

De concrete oorsprong der Orde, evenwel, gaat terug op de reformactiviteit van St Robertus, Benedictijnerabt van Molesme. Na menigvuldige en vruchteloze pogingen om de primitieve observantie te herstellen, trok hij zich in 1098 met een 20-tal monniken in een onherbergzame streek van Bourgondië terug en stichtte daar, in de omtrek van Dijon, het klooster van Cîteaux (Cistercium, vandaar hun benaming). Hij stelde zich tot doel de terugkeer tot de onverzachte tucht van de Benedictijnerregel, ofschoon hij die wel in menig opzicht heeft voorbijgestreefd. Zijn stichting zou al vroeg een reactie inluiden tegen de hervorming van Cluny, die op een te grote centralisatie der kloosters onder één hoofdgezag en op de exemptie van de jurisdictie der bisschoppen had aangestuurd.

Doch, zowel wegens moeilijkheden voor pauselijke goedkeuring als wegens overdreven gestrengheid, die de nieuwelingen afschrikte, dreigde het klooster ledig te lopen, totdat, in 1112, onder het bestuur van de derde abt (St Stephanus Harding), de H. Bernardus van Clairvaux met 30 gezellen tot het instituut toetrad. Hij werd de pionier en de ziel van het nieuwe Ordegenootschap, waarvan de geweldige uitbreiding nog steeds zou toenemen tot na zijn dood (1153). Van de toenmaals al ca 350 bijgekomen stichtingen werd het leeuwenaandeel weggedragen door Clairvaux, chronologisch het derde klooster der Orde.

Van zijn 25ste jaar af had Bernardus aan het hoofd van deze abdij gestaan: zij werd bewoond door 700 monniken. Dank zij het veroverend prestige en de menigvuldige reizen van de heilige, breidde de Orde zich met ongelofelijke snelheid over gans Europa uit, tot in Sicilië, Scandinavië, tot aan de Libanon toe. Wegens die doorslaggevende invloed wordt Bernardus weleens de tweede stichter der Cisterciënsers (en deze zelf Bernardijnen) genoemd. In de bloeitijd, d.i. tot ca 1342, overtroffen Citeaux’ stichtingen die van elk ander monastiek genootschap: boven de 720 mannenabdijen en, naar schatting, bij de 900 kloosters voor de vrouwelijke tak.De statuten van Citeaux, opgesteld door Stephanus Harding (een Engelsman, gest. 1134), zijn gebaseerd op de strikte onderhouding van het apostolisch leven: uiterste armoede met verachting van alle rentegevende schenkingen en eigendom; gestrenge eenvoud, tot in de kerkgebouwen en het kerkmeubilair toe; absolute eenzaamheid, zodat zelfs het geven van onderwijs aan en het uitoefenen van de zielzorg bij niet-kloosterlingen werd verboden; de studie beperkt tot wat direct het geestelijk leven dient; het wederinvoeren van de handenarbeid, om te kunnen bestaan van eigen werk. Dit laatste had tot gevolg dat heel wat lekebroeders zich rondom de Orde groepeerden. Zij bevorderden, vooral in onze gewesten, de landbouw en de veeteelt, deden aan bos- en heideontginning, maakten tal van horigen en lijfeigenen tot vrije pachters, legden zich toe op een uitgebreide charitatieve en sociale werkzaamheid, en hebben aldus veel bijgedragen tot de economische ontwikkeling in het Westen, alsmede tot de ontvoogding en de verheffing van de landelijke bevolking. Verschillende hunner „grangiae” (buitenhoven) groeiden uit tot parochies en dorpen.

Belangrijk was ook hun kolonisatie- en beschavingswerk, inz. in het O. van Duitsland. Wat de innerlijke eenheid der Orde betrof, zowel als de federatieve organisatie der verscheidene stam- en dochterkloosters, de resp. te houden jaarlijkse visitaties en generale kapittels, enz., dat alles werd constitutioneel geregeld door de vermaard gebleven Charta der christelijke liefde van Harding (i 119 door Calixtus II goedgekeurd''. Ieder klooster zou zijn zelfstandigheid bewaren, zó nochtans dat het een zekere band van afhankelijkheid bleef behouden, enerzijds tegenover de stamabdij van waaruit het gesticht was geweest, en, anderzijds, tegenover de superior-generaal der Orde, de abt van Citeaux.

Na twee eeuwen bloei trad sedert ca 1350 een langzaam verval in, waaraan zowel uiterlijke als innerlijke factoren hebben meegewerkt. Van arme boetelingen waren de Cisterciënsers rijke kloosterheren geworden. Tijdens de volgende eeuwen deden zich splitsingen voor in de Orde: een Spaanse groep, en hervormende congregaties in Frankrijk en Italië, terwijl onder Alexander VII weer op eenheid en algemene hernieuwing werd aangestuurd. Bekend gebleven zijn: de hervorming der Feuillants (naar de abdij van Feuillant, dept.

Haute-Garonne, 1587) en vooral de nog steeds bloeiende congregatie der Trappisten (abdij La Trappe, in Normandië, 1663), sinds 1892 een afzonderlijke Orde: Ordo Cisterciensium reformatorum (O.C.R.) of van de strikte observantie (O.C.S.O.), in tegenstelling tot die van de communis observantia.

De protestantse Hervorming, de godsdienstoorlogen der 17de eeuw, het opheffingsdecreet van Jozef II waren Citeaux’ instelling zeer noodlottig, doch vooral de Franse Revolutie bracht haar een onherstelbaar verlies. De Orde heeft hoogst voortreffelijke diensten bewezen aan de verschillende ondernemingen der Kerk; zij zelf bracht 3 pausen voort (Eugenius III, Celestinus IV en Benedictus XII), 44 kardinalen en boven de 500 bisschoppen.

In de beide Nederlanden maakte het instituut een ware zegetocht. Tijdens de middeleeuwen bezat NEDERLAND 35 kloosters volgens de regel van Citeaux. Het eerste daarvan, Klaarkamp in Friesland (mannenabdij, 1165), ging nog van Clairvaux zelf uit en bezorgde 15 nieuwe stichtingen: Bloemkamp (1191), Aduard (1192) e.a.; voor de vrouwen: Sion (O.-L.-Vr. ten Dale) en Nazareth (1191). Een 20-tal waren Cisterciënserinnenkloosters tegenover een 15-tal mannenconventen; onder deze laatste: Mariënhof (Zierikzee); in Noord-Brabant: Mariënkroon, Mariëndonk en Binderen (Helmond); in Noord- en Zuidholland: Monnikendam, Heemstede en Warmond — bijna alle uit de 14de en 15de eeuw.

De stichting Sibculo (of Groot-G.dilea), in Overijsel, sedert 1406, ontplooide een hervormende bedrijvigheid.

Doch vooral het grondgebied van het huidige BELGIË was met huizen der Orde bezaaid. Nog vóór 1200 verrezen er 8 voor monniken, waarvan 6 in Wallonië (Villers, Aulne, Orval, enz.), 2 in West-Vlaanderen (Ter Duinen en Ter Doest); 4 gingen rechtstreeks van Clairvaux uit. Van de meer dan 65 kloosters der Orde die in de middeleeuwen op Zuidnederlandse bodem tot stand kwamen, behoorden er omstreeks 50 tot de vrouwelijke tak. Deze laatste zijn er nagenoeg alle ontstaan tussen 1182 en 1248, en voor een groot deel in het hertogdom Brabant.

Het eerste rees op te Herkenrode. Volgden in het begin der 13de eeuw: Ter Kameren (Brussel), bekend om St Aleydis van Schaarbeek; Aywières (Couture-St-Germain), vermaard door St Lutgardis; La Ramée (Jauchelette), enz.; wat later Nazareth (Lier), beroemd om de schrijfster Beatrijs; en vele andere. De vrouwelijke tak van Citeaux: Cisterciënserinnen, gaat terug op de stichting opgericht te Tart (omstreken van Citeaux) door Steph. Harding in 1125/1132.

In de Zuidelijke Nederlanden groeide het genootschap uit tot een werkelijke beweging, die nauw in contact stond met het opkomend Begijnenwezen (z Begijnen en Begarden) en waaruit de Middelnederlandse Minnemystiek (de vroegst in de volkstaal geschreven mystiek van Europa) geboren is (z Beatrijs van Nazareth, en Hadewijch). De Orde van Citeaux was bovendien een kweekschool van heiligen, inz. in deze gewesten. Aan haar danken ten slotte de Zuidelijke Nederlanden het invoeren (althans voor een deel) van de Gothieke kerkbouw uit Bourgondië en het Ile de France.

Huidige stand

De Orde van de gewone observantie bezat in de laatste jaren een 46-tal huizen, uit meer dan 8 verschillende congregaties, met boven de 1500 monniken (ca 850 priesters); bovendien een omstreeks even zo groot aantal vrouwenconventen met ca 1200 zusters (ca 700 koorzusters). Die der strenge observantie (Trappisten) een 60-tal kloosters met ongeveer 3500 leden (ca 1020 priesters); bovendien bij de 26 vrouwenkloosters met 1500 zusters (ca 750 koorzusters). In BELGIË: 2 mannenkloosters en 1 vrouwenklooster van de gewone observantie; 6 mannenkloosters en 3 vrouwenkloosters van de strenge observantie; daarbij te voegen de zusters der Byloke te Gent en 4 huizen van de Dames Bernardines. In NEDERLAND: 6 mannenkloosters en 2 vrouwenkloosters van de strenge observantie; tot de gewone observantie behoort het monnikenconvent te Nieuwkuik.

Kledij: wit habijt met zwart scapulier, zwarte kap en dito cingel. De lekebroeders zijn in het bruin gekleed.

PROF. DR A. MENS O.CAP.

Lit.: L. Janauschek, Der Cist. Orden (Brünn 1884); M. Heimbucher, Die Orden u.

Kongr. (dl I, 1933), p. 330-362; Statuta Capitulorum gen. Ord. Cist. (1116-1786), ed. J.

Canivez (5 vol., Leuven 1933 w.); Cistercienser-Chronik (tijdschr. v.gesch. der Orde, uitgeg. d. d. Congreg. van Mehrerau 1889 w.); J. Othon, Les origines eistere., in Revue Mabillon (dln 22 en 23, 1932-1933); Lexik. für Theol. u. Kirche (dl X, 1938), kol. 10781083; A.

Le Bail, L’Ordre de Citeaux, La Trappe (Paris 1924). Voor Nederland: De H. Bemardus en zijn Orde, vooral in Nederl. (Zundert 1914); R. Post, Het St.-Bemarduskl. te Aduard (Archief v. d. gesch. van ’t aartsb.

Utr., dln 47 en 48, 1922-1923); Nederlandsche kloosterzegels vóór 1600, II (Den Haag 1938-1948). Voor België: Chr. Henriquez, Quinque prudentes virgines (Antwerpen 1630); J. Canivez, L’Ordre de Citeaux en Belg. (Forgeslez-Chimay 1926); E. de Moreau, L’abbaye de Villers-enBrabant (Bruxelles 1909); S.

Roisin, L’efflorescence eistere., in Revue d’hist. eccl. (Louvain, dl 39, 1943), p. 342-378; Idem, L’hagiographie cist. dans le diocèse de Liége (Louvain-Bruxelles 1947); J Berthold-Mahn, L’Ordre Cistercien et son gouvernement (Paris 1946); Jubileumboekje bij 850-jarig bestaan, 1098-1948.

< >