(Gr.: duizend', betekent het geloof aan een Duizendjarig Rijk (z eschatologie) der heerlijkheid, hetwelk Christus na zijn zichtbare terugkeer stichten zal. De Christelijke eschatologie is, wat haar populaire vorm en voorstellingen betreft, overwegend van Joodse oorsprong.
In de Openbaring van Johannes (hoofdstuk 20 en 21) komt dit naar voren.R.K. en ook vele andere exegeten wijzen de chiliastische verklaring van dit hoofdstuk af. In de eerste twee eeuwen der Christelijke kerk heersten deze verwachtingen in brede kring, doch reeds in de Joodse apocalyptiek werden zij vaak zinnebeeldig als „nieuwe profetie” opgevat. Bij de Montanisten verhief zich het Chiliasme met kracht.
Het Chiliasme is nooit geheel en al uit de Christelijke kerk verdwenen.
Verscheidene kerkelijke schrijvers der 2de eeuw, zoals Papias, Justinus, Irenaeus, Hippolytus en Tertullianus, waren in mindere of meerdere mate Chiliasten, terwijl de Gnostici, de Alexandrijnse school en de hogere clerus deze leer bestreden, doch de verzekerdheid van het volksgeloof niet konden overwinnen. Sedert de 4de eeuw echter begon men in het Oosten de Openbaring van Johannes geregeld als zinnebeeldig te beschouwen, terwijl in het Westen Augustinus in de Kerk de door de Openbaring met de term „duizendjarig rijk van Christus” bedoelde grootheid zag.
In de middeleeuwen komt bij verschillende sekten het Chiliasme weer boven (Hussieten, Taborieten, Wederdopers). In gewijzigde vormen duikt het op bij de Puriteinen van Cromwell. Ook de grote exegeet en tekstcriticus Bengel was Chiliast. In de 19de eeuw is het kenmerkend voor verschillende sekten als bijv. de Darbysten.
Er bestaat ook in de tijd der Aufklärung (z verlichting) een historische samenhang tussen het Chiliasme en het oudere Socialisme.
PROF. DR J. DE ZWAAN
Lit.: Corrodi, Kritische Geschichte des Gh. (2de dr., 1794); Chiappelli, Le Idee millenarie dei Cristiani (1888); Bousset, Der Antichrist (1895); Atzberger, Gesch. d. chrl. Eschatologie innerhalb der vornizänischen Zeit (Freiburg 1896).