is een bruinachtig gele vloeistof of een weke massa, welke bij 22-30 gr. C. smelt; zij bezit een karakteristieke geur en een scherpe smaak.
Als werkzame bestanddelen bevat zij glycerine-esters van chaulmogra en hydnocarpa-zuur. De chaulmogra-olie werd reeds in de Oudheid in Voor-Indië gebruikt als middel tegen lepra. In 1854 heeft Mouat haar in de Westerse geneeskunde ingevoerd. Tot omstreeks 1900 heeft men gemeend, dat deze olie gewonnen werd uit de zaden van Gynocardia odorata. Prain heeft echter aangetoond, dat de echte chaulmogra-olie afkomstig is van Taraktogenos Kurzii, een boom, die in Birma en Assam inheems is.
Behalve deze leveren nog bepaalde andere bomen, tot de Flacourtiaceeën behorend, oliën, welker samenstelling nauw verwant is aan die van de echte chaulmogra-olie. Door de British Empire Leprosy Association zijn zaden van Hydnocarpus Wightiana en H. anthelmintica verspreid en het is daardoor gelukt deze bomen ook in tropisch Afrika, Brits Guyana, West-Indië en Fiji te cultiveren. De olie zelf of daaruit bereide esters worden met succes toegepast bij de behandeling van lepra. Verschillende tegen lepra aanbevolen spécialité’s bevatten chaulmogra-olie of de natron zeep of andere derivaten er van.PROF. DR J. KOK.