Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Birma

betekenis & definitie

ook Burma, Barma of rijk der Mranma, vroeger wel rijk van Ava genoemd, is sinds 3 Jan. 1948 een zelfstandige republiek in Achter-Indië.

Grenzen en ligging.

Birma ligt tussen 10° en 28° N.Br. en 92° en 103° O.L. v. Gr. Het wordt in het N. begrensd door Tibet, in het O. door China (Yun-nan), Tonkin en Siam (Thailand), in het Z. door de Golf van Pegoe en Siam, en in het W. door de Golf van Bengalen, Bengalen en Assam. Het heeft een oppervlakte van 604.721 km2 met een bevolking van 16.824.000 zielen (1941).

Bodemgesteldheid.

Het land wordt door verscheiden meridiaangebergten doorsneden. Door de lengtedalen stromen aanzienlijke rivieren zuidwaarts naar zee, zoals tussen het Arakan-Joma- en het Pegoe-Jomagebergte de Irawadi, verder oostwaarts scheidt het Poengi-Loenggebergte de kleinere Sittang van de Salwen, en deze wordt weer door het langgerekte Tanen-Toeng-Gjigebergte van de boven-Mekhong gescheiden, die het oostelijk Sjangebied doorstroomt. De scherpe kam van de Trau-Ninh scheidt dit laatste van Tonkin. In het N. vindt men uitlopers van de oostelijke Himalaja, zoals het Patkoigebergte en het Sjoeodoeng-Gjigebergte. De goed bevaarbare Irawadi is voor het verkeer van zeer grote betekenis.

Geologisch kan men drie N.-Z. gerichte gordels onderscheiden: een westelijke van de Nagabergen tot Kaap Negraïs, een ketengebergte, bestaande uit triasgesteenten, krijtgesteenten, leien, zandsteen, nummulietenkalk en jongere tertiaire lagen; vervolgens het middengedeelte, waartoe het laagland van de Irawadi behoort, opgebouwd uit tertiaire en jongere sedimenten; eindelijk een oostelijk bergland met palaeozoïsche (carbonische) sedimenten en archaeïsche gesteenten. Uit de vlakte van de Irawadi rijzen geïsoleerd enige vulkanen op, die trachietachtige lava en as hebben uitgeworpen. Op de oost- en westzijde van de bergketen, die in Kaap Negraïs eindigt, worden veel zout- en petroleumbronnen gevonden; op de eilanden Ramri en Chedoeba, benevens bij Memby aan de Irawadi, treden slijkvulkanen op. Aardolie wordt vooral bij Jenan, Khyoung en ten O. van Pagān gewonnen.

Klimaat.

Het klimaat van Birma is heet; de gemiddelde jaarlijkse temperatuur van Mandalay is 27,2 gr. C., die van de warmste maand (Apr.) 32,8 gr. C., die der koudste (Jan.) 21,7 gr. C.; de gemiddelde jaaruitersten zijn 38,9 gr. en 15 gr., absoluut 41 gr. en 10 gr. De jaarlijkse regenhoeveelheid is zeer ongelijk, doch in de kuststreken aanzienlijk. Langs de kust van Akyab tot Mergoeï stijgt deze tot boven de 5000 mm, bij Bassein, Rangoen en Pegoe tot 2500 mm, bij Mandalay 1200, langs de boven-Irawadi slechts 800 mm.

De moessonregens vallen van Aug. tot Oct. In de dalen in het N. van het land is de weersgesteldheid des winters ruw en valt er dikwijls sneeuw.

Bevolking.

De bevolking bestaat vnl. uit Birmanen (10 millioen) en verder uit de Karen (1,5 millioen) in de wouden van Beneden-Birma, de Kakhyen (150.000) aan de bovenloop van de Irawadi en de Sjan en Laos (1,5 millioen). Niet-inheemse bevolkingsgroepen zijn de Voor-Indiërs (887.000) en Chinezen (150.000); tegen het binnenkomen van de Voor-Indiërs in Birma is voor Wereldoorlog II van de zijde van de inheemse bevolking verzet gerezen, daar deze zich bedreigd ging voelen. Van de 1000 inw. zijn er ongeveer 850 Boeddhisten, 52 animisten, 40 aanhangers van de Islam en 39 Hindoes.

De Birmanen zijn klein, maar goed gebouwd, lichtbruin van kleur en hebben sluik zwart haar; de baardgroei is zwak. Zij behoren tot de Tibettaanse groep van volkeren. De taal behoort als een tak van de Indo-Chinese taalstam, tot de eenlettergrepige talen, bezit echter enige elementen der meerlettergrepige. Het schrift is afkomstig van een oud Zuidindisch alphabet en wordt gewoonlijk met een ijzeren stift in palmbladeren gekrast. Hun wetenschap en literatuur (grotendeels vertalingen uit het Pali) zijn beperkt tot godsdienst, astrologie, aardrijkskunde, rechtswetenschappen, geschiedenis, grammatica en enige kennis der geneeskunde. De Birmanen rekenen met maandjaren.

In 13 jaren vallen vijf schrikkeljaren, waarbij telkens het jaar met een gehele maand verlengd wordt. De kunstzin uit zich in de bouwwerken (pagoden, reusachtige Boeddhabeelden), de muziek (met metalen bekkens, trommels, gitaren, driesnarige violen) en in het toneel (met dwaze maskers en fraaie costumes).

Middelen van bestaan.

Wereldoorlog II bracht aan het economisch leven van Birma zeer zware schade toe en heeft het land gemaakt tot het meest getroffen gebied van het gehele Britse gemenebest. De landbouw, veeteelt en houtwinning werden geheel ontwricht, zo ook de mijnbouw, de handel en het verkeer, zodat bij de bevrijding het land in een deplorabele toestand verkeerde. De sociale onrust en de onveiligheid hebben een herstel van normale toestanden ten zeerste belemmerd, zodat de wederopbouw slechts aarzelend kan voortschrijden.

Hoofdmiddel van bestaan is de landbouw met rijst als voornaamste gewas. In 1939-1940 was een oppervlakte van 5.220.450 ha met dit gewas beplant met een opbrengst van 4.665.000 ton. Doordat tijdens de oorlogsjaren de buitenlandse markten waren afgesloten, werd alleen voor plaatselijke behoeften geteeld. Na de Japanse capitulatie belemmerden de onveiligheid en het gebrek aan trekdieren, landbouwwerktuigen, enz. het herstel in hoge mate. Werd eertijds jaarlijks 3 à 3,5 millioen ton rijst geëxporteerd, de hoeveelheid in 1946 bedroeg slechts 550.000 ton. Voor de andere gewassen als sesamzaad, grondnoten, katoen, maïs en tabak geldt hetzelfde. De houtwinning, vnl. van teakhout, wordt door het gebrek aan olifanten (als trekkracht) als gevolg van de oorlogsverliezen in hoge mate belemmerd en het zal nog jaren duren voor het vooroorlogse peil weder zal zijn bereikt.

Ook aan de mijnbouw zijn zware verliezen toegebracht. De tactiek van de verschroeide aarde, luchtaanvallen, roofbouw-exploitatie door de Japanners, verwaarlozing van intact gebleven installaties, wegvoering van machines en onderdelen zijn oorzaak dat de herstelmaatregelen zeer veel tijd in beslag nemen, verergerd door het wereldtekort aan allerlei goederen. Aan bodemschatten bezit Birma aardolie, lood, tin, tungsten, zilver, zink, bouwsteen, koper, nikkel, zout, antimoon, ijzererts, goud en edelgesteenten.

De belangrijkste tak van huisindustrie is de weverij ten plattenlande, welke na de landbouw aan het grootst aantal personen werk verschaft. Deze nijverheid, vooral geconcentreerd in de nabijheid van Mandalay, nl. te Amarapoera, heeft te kampen met gebrek aan garens. Het industriële leven is tot geringere afmetingen teruggebracht door de verwoesting van rijstmolens en houtzagerijen.

Verkeer enz.

Wat de communicatiemiddelen betreft had het spoorwegnet, behorende sinds 1937 aan de overheid, voor de oorlog een lengte van 3650 km; na de aftocht van de Japanners was slechts 800 km bruikbaar, eind 1946 was weder 1430 km in gebruik. Spoorlijnen verbinden Rangoen met Myitkyina, met Lashio, met Ye-Oe, met Ye, Bassein en Kyangin. De rivieren zijn goed bevaarbaar, de Irawadi kan tot Bhamo bevaren worden, de Chindwin voor 460 km van de mond af. Birma heeft bevaarbare kanalen tot een lengte van 100 km. Aan verharde wegen bezat Birma voor 1942 een net van 6050 km, aan onverharde wegen een lengte van 10.900 km.

Om China in de strijd tegen Japan te steunen, is een weg aangelegd van 1288 km, welke Lashio met Koenming (China) verbindt. Tijdens de Japanse bezetting van Birma is een tweetal spoorwegen aangelegd om van Siam uit de Japanse troepen van het nodige te kunnen voorzien, daar de zeeweg rond Malaka te gevaarlijk was geworden. De eerste, de beruchte Birmaspoorweg, is aangelegd van Ban Pong (Siam) naar Thanbyoezayat (ten Z. van Moelmein), de tweede, over de landengte van Kra, takt bij Choemphon af om via Ban-Pak-Chan Khao Hoeagang te bereiken. Het zijn beide enkelsporige banen; aangelegd met een militair doel, moet betwijfeld worden of zij het burgerlijk verkeer kunnen dienen.

H. A. BOMER

Geschiedenis.

De oudste geschiedenis van Birma ligt in het duister. De oorspronkelijke bevolking behoorde waarschijnlijk tot het Negritoras, waarvan men thans nog resten vindt op de Andaman-eilanden. De huidige bewoners, wier Mongoolse afstamming algemeen aanvaard wordt, zijn gedeeltelijk van het N., gedeeltelijk van het Z. uit langs de rivieren het land binnengedrongen. De geschiedbronnen beginnen met het jaar 79 v. Chr. In dat jaar zou de hoofdstad Pagān aan de Irawadi — door de Brahmaanse koning Abhiraja ca 500 v.

Chr. gesticht — door China verwoest zijn. Ook tussen 166 en 241 n. Chr. werd een oorlog met China gevoerd. In de derde eeuw n. Chr. werd er het Boeddhisme door Indische zendelingen verbreid. In 1284 had er weer een oorlog met China plaats, onder welks heerschappij het land tot 1305 bleef.

In 1364 stichtte koning Satomenchin (Thadominbia) van Sagoin en Pandsja de Birmaanse hoofdstad Ava. Zijn opvolger Mengyitsauke veroverde het zeer oude Prome. In 1413 werden de Arakanezen, in 1424, 1449 en 1477 de Chinezen teruggeslagen. In 1540 werd Birma door Mentara koning van het oude Pegoe, welks Mon-volken reeds van de vroegste tijden af voortdurend strijd met de Birmanen gevoerd hadden, veroverd. In 1585 mislukte een poging, om de verloren vrijheid te herkrijgen en Ava kwam in verval, totdat het in 1601, na de verdrijving der Pegoeanen door NyaoengMendarah, weder opgebouwd werd.

In de loop der 16de en 17de eeuw dagen de Portugezen op, later gevolgd door Hollanders en Engelsen. Doch in 1636 onderwierp Pegoe het opgestane Birma opnieuw, en Ava werd de hoofdstad van het verenigde rijk. In het begin der 18de eeuw wist Birma zijn vrijheid te herkrijgen, maar moest zich in 1740 opnieuw onderwerpen, in 1753 stond een Birmaans jager uit de plaats Mozzoba op, verdreef met Engelse hulp de Pegoeanen uit het land en heerste onder de naam Alompra (Alaung-Phra of Alangpaya). Hij streed in 1757 tegen Pegoe, stichtte Rangoen, verenigde Martaban, Tavoy en Tenasserim met zijn gebied en overleed in 1760.

Schemboean, die zich in 1763 van de troon meester maakte, versloeg de Chinezen onder Tsjienlang bij Ava en veroverde Assam. Bhodau Phra (ook Mentaragyi, gest. 1819) stichtte in 1783 de nieuwe residentie Amarapoera, vervolgde de Boeddhisten en bezette Arakan. In 1822 werd onder zijn kleinzoon Phagyi-dau, Ava weer de residentie. Deze veroverde ook Assam en wilde zich verder meester maken van het Engels protectoraat Raja. In 1824 ontstond de eerste oorlog met Engeland. Generaal Archibald Campbell nam 11 Mei 1824 de havenstad Rangoen in, maar door koorts enz. verloor de expeditie meer dan 72 pct van haar manschappen.

Bij de vrede van Yandabo (24 Febr. 1826) moest Birma de provincies Arakan, Ye en Tenasserim afstaan, een oorlogsschatting van 12 millioen gld. betalen, belangrijke vrijheden aan de handel toestaan en een Engelse gezant te Ava ontvangen. De nieuwe koning Tharawadi, die in 1837 in plaats van de waanzinnige Phagyi-dau tot koning uitgeroepen was, regeerde tot 1845. Intussen had men reeds lang met verbeten woede de Britten gade geslagen, en daar ten gevolge van het handelsverdrag het aantal Britse kooplieden aanmerkelijk toegenomen was, schond de Birmaanse stadhouder te Rangoen plotseling de gemaakte overeenkomst. In Nov. 1851 verscheen daarop een Engels eskader voor die stad en eiste voldoening. De koning Pagan-Men(g) gaf schijnbaar toe. Toen 1 Apr. 1852 een Engelse stoomboot de Irawadi naar Rangoen opvoer, werd daarop evenwel gevuurd en hiermee was de oorlog begonnen.

Op 5 Apr. werd Martaban, 14 Apr. Rangoen, 3 Oct. Prome en 21 Nov. Pegoe door de Engelse troepen veroverd en laatstgenoemd gewest door een proclamatie van 20 Dec. 1852 bij het Brits-Indische rijk ingelijfd. De nieuwe koning Meng dan Meng (Menlung Men, sedert 1853), gaf zich in 1854 over.

In 1862 kwam een Brits-Birmaans handelsverdrag tot stand en werd het varen met stoomboten op de Irawadi toegestaan. In 1867 kreeg de in de nieuwe hoofdstad Mandalay verblijf houdende diplomatieke agent de rechtsmacht over de Engels-Indische onderdanen en werd een tweede agent in Bhamo geplaatst. In 1871 sloot Italië en in 1873 Frankrijk een handelsverdrag met Birma. Op 1 Oct. 1878 stierf koning Meng dan Meng. Zijn jongste 21-jarige zoon, die hij tot opvolger bestemd had, Thibau (Thebaw), liet, koning geworden, ca 100 personen, meest bloedverwanten en hovelingen, vermoorden. De Engelse vertegenwoordiger werd in het openbaar gehoond en daarop in 1879 teruggeroepen.

Thibau zocht steun bij Frankrijk. Zo ontstond de derde Birmaanse oorlog. Generaal Prendergast voer in Nov. 1885 met een vloot en 11.000 man de Irawadi op, veroverde de forten bij Minhla, bezette de 26ste Nov. Ava en rukte de 28ste Nov. Mandalay binnen. Thibau gaf zich de 1ste Dec. over en werd naar Madras gebracht. Op 1 Jan. 1886 werd Birma bij het keizerrijk Indië ingelijfd en bestuurd door een hoofdcommissaris, titel die in 1897 gewijzigd werd in luitenant-gouverneur en in 1923 in gouverneur.

Gedurende Wereldoorlog I waren er herhaaldelijk opstanden. In 1922 kreeg Birma een bestuursregeling als die der overige provincies. De verhouding van Birmanen en Hindoes liet veel te wensen over omdat deze laatsten in de economie van het land een te grote rol begonnen te spelen. In 1930 brak in Oost-Birma (Tharawaddy) een opstand uit van nationalistische elementen die zich rond een pretendent Saya San schaarden, maar deze was een jaar later weer onderdrukt. In dit jaar kwam echter een nieuw oproer in Neder-Birma als een gevolg van de economische crisis; de regering bezwoer dit door verlaging der landrente. Op de conferentie van Londen werd in principe besloten aan Birma zelfbestuur te geven.

In 1935 kwam de „Government of Birma Act” tot stand, waardoor Birma van Indië werd gescheiden en als een afzonderlijke eenheid in het Britse Commonwealth opgericht. Deze scheiding werd pas voltrokken op 1 Apr. 1937. Vóór de invasie van Birma in Dec. 1941 waren er twee wetgevende kamers: de Senaat met 36 leden en de Kamer van Volksvertegenwoordigers met 132 leden. Er is vrouwenstemrecht. Hoofdzakelijk echter berustte de macht bij de gouverneur, bijgestaan door een executieve raad, die niet meer dan 10 ministers placht te tellen.

De eerste Birmaanse premier was dr Ba Maw, die echter naar aanleiding van de „Burma Road” (1936-1938) tot de oppositie overging. Hij werd opgevolgd door Oe Saw, die in 1941 tevergeefs bij de Britse regering er op aandrong, dat Birma na de oorlog de status van dominion zou bekomen. Enkele maanden later vielen de Japanners Birma binnen. De toestand evolueerde zeer vlug: midden Febr. werden de Engelsen genoodzaakt zich achter de Bilin-rivier terug te trekken en op 8 Mrt verlieten zij Rangoen om weldra ook de Irawadi prijs te geven. Op 4 Apr. viel Prome, op 27 Apr. Lashio en op 1 Mei werd Mandalay veroverd, waardoor de Birma-route, waarlangs Tsjoenking-China bevoorraad werd, afgesneden werd.

De stad zelf werd vreselijk verwoest en ook de beroemde Gouden Pagode werd niet gespaard. Met de val van Akyab op 6 Mei en de vlucht van de gouverneur Sir Donald Smith op 11 Mei naar Indië, werd de bezetting voltooid.

De onafhankelijkheidsverklaring van de Japanners (Aug. 1943) won eerst zeer veel sympathisanten en de meeste politici collaboreerden ijverig. De grote Birmaanse voorman Oe Aoeng San (U Aung San) voerde zelfs het bevel over het door de Japanners gerecruteerde Birmaanse leger. Later greep er echter een totale ommekeer plaats en Oe Aoeng San werd zelfs leider van het verzet en van de nu machtigste partij, de „Antifascistische Vrijheidsliga”, die de volledige onafhankelijkheid in haar programma had geschreven. In 1945 woedde onverbiddelijk opnieuw de oorlog over Birma. De Engelsen landden in Akyab, terwijl het 14de Britse leger uit het Z. oprukte. Lashio en Mandalay vielen in Engelse handen en met de inneming op 3 Mei 1945 van Rangoen was de strijd in feite beslecht.

Na de oorlog voerde de door Oe Aoeng San aangevoerde partij een door stakingen gesteunde oppositie totdat Sir Hubert Rance, toenmalig gouverneur, een nieuwe meer representatieve regering vormde, waarin Oe Aoeng San minister van Landsverdediging en van Buitenlandse Zaken werd. De bovengenoemde Oe Saw is leider der rechtse patriottische Myochit-partij. Al deze partijen gaan niet accoord met de door Engeland beloofde status van dominion (Mei 1945); ze wensen de volledige onafhankelijkheid van Birma, een zetel in de U.N.O. en de inlijving van de Shanstaten, die tot hiertoe min of meer onafhankelijk waren, en welker pro-Engelse houding tijdens de hele oorlog en bezetting, hun bepaalde voorrechten schonk.

Birma was door de oorlog volledig ontredderd: twee veldtochten dwars door het land heen en drie jaar ononderbroken luchtoorlog richtten ontzettende schade aan. Heel de economische structuur van het land wankelde; met het snel slinken van de veestapel was ook de rijstproductie, die vroeger meer dan de helft van het wereldsurplus bedroeg (3.250.000 ton), sterk gedaald, en door de verwoesting der petroleumputten (vroeger 1.000.000 ton) en het stilleggen van de houtexport (200.000 ton vroeger) was Birma economisch zeer achteruitgegaan. Het moreel en geestelijk peil der bevolking is door de vijfjaar lange sluiting van zeer veel onderwijsinrichtingen, zeer gedaald. Talloze plunderende benden doorkruisen het land en maken het platteland onveilig. Massa’s mensen trokken daarom naar de grote steden, waar het bevolkingspeil onrustbarend is gestegen: zo telt Rangoen thans reeds driemaal zoveel inwoners als in 1939. Ook bij de ambtenaren en vooral bij de politie heerst grote ontevredenheid.

Ofschoon hier en daar plaatselijke opstanden gemeld werden, kon echter niemand de gebeurtenissen van 19 Juli 1947 voorzien. Op die dag drongen gewapenden in militair uniform de zaal van de executieve raad binnen en richtten er een vreselijk bloedbad aan. Zo vielen, op het meest kritieke moment van Birma’s geschiedenis, zeven ministers en twee departementssecretarissen. Onder de slachtoffers was Oe Aoeng San, de enige man die met vaste hand en groot gezag Birma naar de onafhankelijkheid kon voeren. Verder ook o.m. Thakin Mya, minister van Financiën, en Sao Sam Htun, vertegenwoordiger der Shan-staten.

Thakin Nu, voorzitter van de Constituerende vergadering en intiem medewerker van Oe Aoeng San, vormde op verzoek van de Engelse gouverneur Sir Hubert Rance een nieuwe regering, waarin hij naast het voorzitterschap ook het dep. van Buitenlandse Zaken waarneemt. Binnen de 36 uren na de aanslag waren 178 personen aangehouden, o.w. de eerder vermelde Oe Saw, leider der Myochit-partij, Thakin Ba Sein, leider der Dobama-partij en enkele vooraanstaande communisten. Eigenaardig is ook, dat op dezelfde dag (19 Juli 1947), de anticommunistische leider op Korea, Lynh Woon Hyung, vermoord werd. Oe Saw werd 7 Mei 1948 terechtgesteld. Intussen had Engeland aan de drang uit Birma naar een zelfstandige onafhankelijke staat gevolg gegeven en was op 3 Jan. 1948 het bewind door de Birmanen zelf in handen genomen.

H. VAN LOOY

Lit. Ferrars, Burma (London 1900); Nisbet, Burma under British Rule (2 dln, London 1902); Scott, Burma. A Handbook of practical Information (London 1911); Dautremere, Une colonie modèle. La Birmanie sous le régime britannique (Paris 1912); Crosthwaite, The Pacification of Burma (London 1913); Stuart, Burma through the centuries (1909); Epigraphia Birmanica, uitg. d. Duroiselle, Archaeological Survey, Burma Circle, Rangoon; Journal of the Burma Research Society (Rangoon van 1910 af); G. H.

Luce, The Inscriptions of Burma. Ind. Hist. Records Comm., dl 10; blz. 66-70 (1928); Reports of the Superintendent, Archaeological Survey, Burma (Rangoon); C. Duroiselle, The Age of the Shwedagon Pagoda at Rangoon. Ann.

Rep. of the archaeol. Survey of India, 1923/1924 (Calcutta 1926), blz. 126 vlgg.; G. E. Harvey, History of Burma from the earliest times to 10 March 1824 the beginning of the English conquest (London 1925); Idem, British Rule in Burma 1824-1942 (London 1946); R. Talbot Kelly, Burma (1929); H. Th.

White, Burma (1923); K. Seidenstücker, 12 Jataka-reliefs am Ananda-Tempel zu Pagān (Untersuch. z. Gesch. d. Buddh. u. verwandter Gebiete, dl 17 (1926); Nihar-Ranjan Ray, Sanscrit Buddhism in Burma, diss., Leiden (1937); W. J. Grant, The New Burma (1940); J.

L. Christian, Modern Burma. A Survey of Political and Economic Development (Berkeley, Un. of Calif. Press. 1942) (met uitv. bibliografie op blz. 350-368); Idem, Burma and the Japanese Invader (1945); Post War Policy for Burma White Paper, Cmd. 6635 (1945); F. T. Jesse, The Story of Burma (1946); D.

G. E. Hall, Europe and Burma. A Study of European Relations with Burma to 1886 (Oxford Un. Press. 1945).

Nederland-Birma

Met ingang van 22 Dec. 1947 is in de Unie van Birma een Nederlands gezantschap ingesteld, met zetel te Rangoen. De consul-generaal aldaar, W. H. de Roos, is in de hoedanigheid van tijdelijk zaakgelastigde met de leiding er van belast. Op verzoek van de regering van Birma neemt sedert begin 1948 de Britse regering de waarneming van de Birmaanse belangen in Nederland op zich, zodat de Engelse diplomatieke en consulaire ambtenaren Birma in Nederland vertegenwoordigen.

MR L. V. LEDEBOER

Birmaanse kunst

Aan eigen kunst levert Birma een speciale verschijning van de Indische kunst op en staat dan in verband met Siam, Kambodsja, Gampa, Sumatra, Java, Bali enz.



Bouwkunst

Van ongeveer de 6de tot 11de eeuw n. Chr. staat de Birmaanse kunst zozeer onder de invloed van het Westen (Bihār en Bengalen), dat er in de weinige resten (stoepa’s in baksteenbouw: Tagaung in het N., Thaton en Prome in het Z.) geen speciale karakteristiek opvalt. Als, door de invallen der noordelijke stammen (8ste-9de eeuw), de bevolkingsaard zich allengs wijzigt, gaat de architectuur eigen merk krijgen, vooral in de, nieuwe hoofdstad Pagān. Reeds in de 10de eeuw (Pagān, Nat Hlaung Gyaung-tempel, ca 930) begint de voorliefde voor een gesloten bouwmassief zich te uiten, welke in de 11de-13de eeuw zijn klassieke vorm aanneemt, gekenmerkt door een vlakwandige, vrij ruime „cella”, trapvormig opklimmend dak en een ijle (vaak kegelvormige) bekroning: Ananda-tempel. Pagān (1085-1090, op kruisvormig grondplan, met ver uitgebouwde zijkapellen en spitsboog-portalen) en het meest klassieke voorbeeld, de Thatbinnyoe-tempel te Pagān (ca 1140). Alle bijbouwsels (gangen, galerijen enz.) zijn, in tegenstelling met de architectuur van Kambodsja, in het tempelgeheel opgenomen. Waar baksteen gebruikt wordt, is deze zeer dun (ton- en spitsboog-gewelven).

De stoepa’s van Pagān (Shwezigon, 1059; Mingalazedi, 1274) zijn reusachtige bouwmassieven met terrassen. Sinds de 13de eeuw buigen zij concaaf, beginnend bij de onderste trommel, en schieten plotseling elegant omhoog naar een dunne spits (Rangoen, Shwe-Dagon-stoepa in haar tegenwoordige vorm uit de 18de eeuw). Kloosters en paleizen, gewoonlijk van hout, zijn geheel in het tempelgebied betrokken: de Kyaungs met piramidevormige daken in verscheiden verdiepingen, en de Thein: drie- tot vijf-beukige hallen door zuilen gedragen, die meer naar binnen toe in hoogte toenemen.

De siermotieven zijn soberder dan in het Westen: velden van enkel cirkels en ruiten (invloed van metaalplaten op vroegere houtbouw) wisselen af met uitbollende lotus-rozetten. De figurale reliëfs zijn geheel ondergeschikt aan de architectuur. Geglazuurde siertegels (uit China of Voor-Indië) worden minder veelvuldig gebruikt dan in Siam en Kambodsja. Vooral de houten bouwwerken hebben kleuren, die door donkere contrasten prachtig werken: Indisch rood met goud in het paleis te Mandalay.



Beeldhouwkunst

Ook deze wordt aanvankelijk beheerst door invloeden uit het Westen, sinds de 9de eeuw uit Bihār en Bengalen. In de 11de eeuw komen die eigenaardig strakke en vlakke reliëfs op, met gedrongen bloem- en krul-ornament, gelijk in de Nanpaya-tempel te Pagān. Op het eind van die eeuw ontstaan de sierlijke reliëfs der Ananda-pagode, met hun elegante, enigszins concave omtrekken, die aan houtsculptuur en aan de kunst van Maghada herinneren. Losse reliëfstelen zijn in diepe drielobbige nissen geplaatst. Wat stijl betreft komen de verglaasde tegelreliëfs (Jatakas voorstellend) in de stoepa’s en tempels van Pagān overeen met de steen-reliëfs in de Ananda-tempel, doch zij zijn-vrijer en directer van beweging en uitdrukking, evenals de terracotta-reliëfs in Thaton (Thagyapaya). De Birmaanse Boeddha heeft de vormen der Maghada-kunst, doch verstart in de loop der 11de eeuw: plomper, met langer aangezicht dan in Bihār en Bengalen, en met de typisch Birmaanse kromme neus. Sinds de 17de eeuw worden de beelden met overdadige en bizarre versieringen en draperieën overdekt.



Schilderkunst

Gelijk in de reliëfs de figuur zozeer verstrakt tot ze bijna ornament wordt, zo ook in de schilderkunst, die door gedrongen, onrustige bloemen, takken, krullen en draperieën eer aan kostbaar kunsthandwerk dan aan echte schilderkunst doet denken. De nog wat matte kleuren van de Koebezatpaya (11de-12de eeuw), Koebyaukkye en Nandamannya te Pagān worden verre overtroffen door de frisse levendigheid der fresco’s in de Payathonzoe-tempel te Minnanthoe (bij Pagān) en de rotstempel Kyanzittha (12de-13de eeuw).

DR JOHN B. KNIPPING

Lit.: L. de Beylié, L’Archit. hindoue en Extrême Orient (Paris 1907); M. en B. Ferrars, Burma (London 1901); G. E. Harvey. Hist. of Burma (London 1925); Th. H.

Thomann, Pagan. Ein Jahrtausend buddh. Tempelkunst (Stuttgart 1923); B. Rowland en A. K. Coomaraswamy, The Wall-Paintings of India, Central Asia and Ceylon (London-New York 1938).

< >