Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CHARTRES

betekenis & definitie

(tekst ontbreekt)....de kathedraal heeft drie schepen tot aan het transept (dwarspand), vijf langs de koorpartij, overgaand in een kooromgang en afwisselend vier ondiepe en drie diepe straalkapellen. Een van deze, de tweede ondiepe van rechts, is in de 14de eeuw verbouwd tot toegang van de nieuw aangebouwde, hoger gelegen kapel van St Piat.

Portieken

Het bleek nodig voor de transeptingangen (elk van drie portalen), overwelfde portieken aan te brengen ter beschutting der talrijke pelgrims. De zuider-portiek ontstond in de jaren 1224-’50, die aan de noordzijde werd ca 1230 begonnen en is, althans wat de versiering aangaat, niet geheel voltooid.

De noordertoren is in de 13de eeuw met een verdieping verhoogd, terwijl, nadat de houten spits in 1506 door blikseminslag vernield was, besloten werd tot voltooiing. Jean Texier, genaamd De Beauce, heeft tussen de jaren 1507 en ’ 13 een nieuwe bekroning gemaakt, rijk en speels van versiering, in de geest van de late Gothiek. Het inwendige toont bundelpijlers in eenvoudige vorm, bestaande uit telkens een ronde zuil met Vroeggothisch knopkapiteel, waartegen aan vier zijden een zeer smalle halve zuil. Het koor heeft enkelvoudige ramen.

De spitsboogvensters hebben nog geen tracering.

Beeldhouwwerk der portalen

Hoewel het beeldhouwwerk aan de kathedraal niet onbeschadigd tot ons gekomen is en in de 19de eeuw enige restauratie heeft ondergaan, is het toch zeldzaam intact gebleven. De oudste figuren, aan het westportaal uit de 12de eeuw, hebben sterk gestyleerde, aan de bouw ondergeschikte vormen. De Franse term „statues colonnes” geeft een juiste omschrijving. De koppen zijn echter bijzonder expressief en verraden de activiteit van verschillende kunstenaars.

De meest bekwame, de meest „modern” georiënteerde, heeft de „kolombeelden” aan het middenportaal gehakt. Op de hoek van de zuidertoren bevindt zich een figuur in dezelfde stijl, bezongen door de dichter Rainer Maria Rilke. Het beeldhouwwerk aan de ingangen van het transept, uit de 13de eeuw daterend, toont vrijere vormen. De figuren geraken los uit hun gebondenheid aan de bouw en krijgen a.h.w. een zelfstandig leven.

Iconografie van het beeldhouwwerk der portalen

De kathedraal betekende voor de ongeletterde mensheid van die dagen zoveel als een „encyclopaedie in steen”, waarin het geloven, het denken en het weten van die tijd tot uitbeelding zijn gebracht.Uiteraard is het programma van de versiering van tevoren door de geestelijkheid opgemaakt. Alleen ondergeschikte details werden aan de beeldhouwer overgelaten. Het westportaal (de hoofdingang dus) bevat de belofte van Christus’ komst. Zijn leven op aarde en Zijn apotheose.

De „kolombeelden” nl. stellen koningen en koninginnen van Juda voor en een enkele profeet, d.w.z. de lijfelijke en de geestelijke „voorvaderen” van Jezus. Langs de Oudtestamentische figuren treedt men de kerk — de „Openbaring” — binnen. Tevens zijn zij in de meest letterlijke zin de stutten waarop zich het verhaal van de komst en het leven van Jezus voltrekt. De kapitelen der kolonnetten immers geven taferelen uit Jezus’ leven op aarde in een oorspronkelijk doorlopende reeks.

Het rechter tympaan bevat de voorgeschiedenis van Jezus’ geboorte (Annunciatie, Visitatie), de geboorte zelf. de aanbieding in de tempel en de tronende Madonna met het Kind; het linker de Hemelvaart; het middelste de Apotheose: Christus tronend in stralenkrans, tussen de symbolen der Evangelisten omringd door engelen en de „ouderlingen” uit de Openbaring van Johannes. Aan het noordertransept (waar dus nimmer het zonlicht doordringt) is het Oude Testament afgebeeld met beelden van aartsvaders en profeten, Maria’s moeder, de H. Anna en, in tympaan daarboven, dood en hemelvaart van Maria. Laatstgenoemde beelden vormen de overgang van de „voorgeschiedenis” naar de komst van Christus.

Een boom van Jesse (een stamboom van Jezus) maakt dat ten overvloede duidelijk. Het zuidertransept (altijd dus door de volle zon beschenen) geeft de openbaring van Christus’ komst. Triomferend over leeuw en draak (symbolen van het kwaad) staat Jezus’ gestalte aan de middenpijler van het middenportaal, aan weerszijden geflankeerd door de apostelen. De zijportalen zijn ingelijst door figuren van martelaren en belijders.

De apotheose wordt gevormd door het Laatste Oordeel. Deze zeer globale beschrijving toont in hoofdtrekken, hoezeer het programma dat de keuze der voorstellingen bepaald heeft, in alle onderdelen is doordacht. In genen dele doet zij overigens recht aan de uitzonderlijke kwaliteit van het beeldhouwwerk. De makers ervan zijn allen anonymi.

Velen van hen moeten tot de grootste beeldhouwers behoord hebben die in de 12de en het begin der 13de eeuw in Frankrijk hebben geleefd.

Beeldhouwwerk in de kathedraal

Schip en koor zijn oorspronkelijk gescheiden geweest door een oxaal uit de 13de eeuw, dat in 1763 werd afgebroken. Teruggevonden beschadigde fragmenten zijn thans in een der kapellen van de crypt opgesteld. Ook zij geven voortreffelijke stalen van beeldhouwwerk uit de jaren tussen 1210 en ’60. Geheel anders is de sculptuur aan de buitenzijde van de kooromgang.

Onder een overrijk Laatgothisch baldakijn spelen zich daar, binnen kleine compartimenten, taferelen uit de historie van Maria en Jezus af met kleine, in het rond gesculpteerde figuren. In 1514 heeft Jean de Beauce hiermede een begin gemaakt en het werk is gedurende de 17de en een deel van de 18de eeuw voortgezet. Zo geven deze beeldhouwwerken typische stalen van de ontwikkeling in volgende eeuwen. Het hoofdaltaar ten slotte is in de jaren tussen 1767 en ’73 bekroond met een marmeren groep, de Hemelvaart van Maria, door Charles Antoine Bridan, in de beweeglijke stijl die dan nog bij velen het erfdeel blijft van de Barok.

Van hem zijn ook reliëfs aan de binnenzijde van de koorafsluiting.

Ramen

De kathedraal van Chartres is bovendien beroemd door een serie ramen waarvan de oude beglazing intact gebleven is. Behalve de drie grote roosvensters bezit de kathedraal niet minder dan 125 grote vensters, 35 kleinere en 12 kleine roosvensters. De drie grote vensters aan de westgevel hebben nog het glas uit de 12de eeuw behouden (z gebrandschilderd glas).

Iconografie der vensters

Doordat de meeste vensters geschenken zijn van gilden of particulieren ontbreekt een bepaald iconografisch programma, behalve bij de ramen van voorgevel, transeptgevels en koor. Aan de voorzijde geven deze een verheerlijking van Christus als rechter van levenden en doden; in het Z. de verheerlijking van Christus als Leraar en Verlosser; ten N. Maria als toevlucht der zondaren en in het koor ten slotte Maria als Moeder Gods en beschermvrouwe der Kerk (o.a. de Notre Dame de la Belle Verrière aan de zuidzijde).

Andere kerken in Chartres

Naast de kathedraal trekt het zestal oude kerken dat Chartres bezit, in het algemeen weinig de aandacht. Van deze is echter de St Pierre het meest importante kerkgebouw na de kathedraal. De huidige bouw — uitgezonderd verbouwingen die in de 13de eeuw plaats vonden (o.a. het koor) — dateert uit het midden der 12de eeuw. Bovendien is nog een zware toren (begin 11de eeuw of ouder) bewaard.

Binnen verrast de kerk door de pracht der—uit de 14de eeuw stammende — gekleurde ramen, die in kwaliteit niet onderdoen voor die van de kathedraal. De belangrijkste kunstschatten die de kerk verder bezit, zijn 12 grote email-plaquettes, afkomstig uit de kapel van Château d’Anet en beschilderd door Leonard Limousin (1547).

PROF. DR F. VAN THIENEN

Lit.: Voor alg. werken over vroege en rijpe Gothische beeldhouwkunst en architectuur Z beeldhouwkunst en bouwkunst; Eug. Lefèvre-Pontalis, Over gevels, torens en crypt van Chartres (Paris 1903-1906) ; Artt. van René Merlet in Buil. arch. du Comité des travaux historiques (1894); Congrès arch. de France (1900); Revue arch. (1902); Archives hist. du diocèse de Chartres (1905); René Marlet, La Cathédrale de Ch. (Paris z. d. ca 1920); fotoreportages: Etienne Houvet, La Cath. de Ch. (Chartres z.d. cai92o) ; map der Ed.Alpina (1938). Voor iconografie: Em. Mâle, L’art religieux du Xllme siècle en France (Paris 1924); Idem, L’art religieux du XlIIme siècle en France (Paris 1931).

< >