is de naam van een arbeidersbeweging in Engeland, tussen 1830 en 1850, tot het verkrijgen van allerlei rechten voor de arbeiders, gelijk die in de Magna Charta (1215) aan de edelen waren verleend. Het was de uitdrukking van de ernstige ontevredenheid der arbeidersbevolking in de jaren der industriële revolutie.
Eerst hadden de arbeiders de Liberalen gesteund in hun actie voor meer vrijheid en uitbreiding van het kiesrecht, maar toen de „Reformbill” (1832) slechts de meer vermogende burgers naast de landbezitters en de kleine middenstand kiesrecht gaf, en de arbeiders nog geheel uitgesloten bleven, terwijl de nieuwe regering nog niets deed ter verbetering der arbeiderstoestanden, ontstond er langzamerhand een aparte arbeidersbeweging. Men begon nu met nadruk kiesrecht voor de arbeiders te eisen. Eerst streed hiervoor de partij der Radicalen, die ook onder de gegoede burgerij haar aanhangers had (leider: William Cobbett), maaT omstreeks 1835 werd het een meer zuivere arbeidersbeweging, onder leiding van Feargus O’Connor en Ernest Jones. Lovett ontwierp de zes artikelen der toekomstige People’s charter en op een vergadering van werklieden te Birmingham werd 6 Aug. 1838 het besluit genomen een verzoekschrift aan het Lagerhuis te richten met vermelding der zes artikelen.
Deze waren: algemeen mannenkiesrecht; bezoldiging der parlementsleden; opheffing van de eis, dat men een zeker vermogen of inkomen moest hebben om Parlementslid te kunnen worden; gelijke verdeling van het land in kiesdistricten (thans was het platteland in deze bevoordeeld); geheime stemming (patroons en grondbezitters oefenden pressie uit op hun beambten en pachters) en jaarlijkse verkiezingen. Door een commissie in Londen (de nationale conventie) werd het verkrijgen van handtekeningen georganiseerd en bij duizenden werden deze verzameld. Tegelijkertijd werd het „people’s charter” uitgebreid tot een wetboek van grieven, waarin nog vele andere eisen werden gesteld, o.a. vrouwenkiesrecht. Maar ook bleek er verdeeldheid onder de leiders: velen wilden alleen wettige middelen (petitionnement e.d., de moral-force-men), anderen spraken van opstand en dwang (physical-force-men) en dezen vonden aanhang onder de uitgehongerde, in schandelijke omstandigheden levende arbeiders van Birmingham en omgeving.
In 1839 brachten enige radicalen het verzoekschrift met zeer veel handtekeningen, in het Parlement, waar het natuurlijk verworpen werd met overweldigende meerderheid. Dat gaf voedsel aan de „Physical-force-men”, die nu gemakkelijk een opstand konden verwekken onder de fabrieksarbeiders. Vooral in Birmingham, maar ook in vele andere plaatsen, waar mijnen waren of weverijen, kwam het tot bloedige botsingen. In genoemde stad werden huizen van fabrikanten aangevallen en geplunderd, in andere plaatsen pogingen gedaan, om het stadhuis te veroveren.
Het leger zegevierde en de leiders werden bij tientallen gevangen gezet en gedeporteerd.Maar daarmee was de beweging niet afgelopen, integendeel, zij won slechts aan scherpte en werd geheel tot een klassenstrijd. De arbeidersleiders lieten in hun pleidooien en op de volksvergaderingen duidelijk merken, dat de politieke eisen slechts de voor het Parlement geformuleerde waren, maar dat het eigenlijk een strijd was voor betere maatschappelijke toestanden, een „mes-en-vork-kwestie”, zoals een hunner het uitdrukte, de wens naar behoorlijke voeding, kleding, woning. Andersom noemde Macaulay, in zijn redevoering tegen het behandelen van het tweede „nationale petitionnement” in 1842, de eis van algemeen kiesrecht de ernstigste bedreiging voor het particulier bezit. Aldus werd ook ditmaal het verlangen der arbeiders absoluut verworpen.
Maar de beweging had niettemin grote betekenis: de maatschappelijke toestanden werden nu een punt van voortdurende bespreking in en buiten het Lagerhuis en de vreedzame, zowel als de gewelddadige uiting van ontevredenheid der arbeiders heeft niet weinig er toe bijgedragen, dat nu eindelijk wetten werden gemaakt en uitgevoerd tegen de kinderarbeid enz. (z Shaftesbury). Mèt de ontevredenheid in Ierland waren zij ook een steun voor Cobden en zijn mede-liberalen, die afschaffing der Korenwetten eisten en in 1846 zegevierden.