schiereiland ten Z. van Thracië, in drie landtongen uitlopend, bergachtig, rijk aan delfstoffen, vooral ijzererts en zilverhoudend loodglans in de gebergten Choritatsi (1190 m) en Cholomon (1040 m), met vruchtbare vlakten en veel bossen. De westelijke uitloper heette in de Oudheid Pallene, de middelste Sithonia, de oostelijke Akte. De laatste loopt uit in het voor-gebergte Athos. Chalcidice werd oorspronkelijk bewoond door Thracische stammen, die zich op Akte nog in historische tijd handhaafden.
Wegens zijn vruchtbaarheid en delfstoffen werd het al vroeg gekoloniseerd vanuit Chalcis (vandaar de naam), daarna ook andere streken. Zo ontstonden er vele steden: Olynthos, Poteidaia en vele andere, fel begeerd bezit en daardoor middelpunt van vele oorlogen (Poteidaia in de Peloponnesische oorlog, Olynthos in de oorlog tegen Philippus II van Macedonië). Voor een groot deel waren de steden aangesloten bij de iste en 2de Attische zeebond; na 347 v. Chr. verliest Chalcidice zijn betekenis.
In de Hellenistische tijd kwam het door stichting van nieuwe steden weer enige tijd naar voren. Thans is het als deel van Saloniki sedert 1913 wederom in Grieks bezit overgegaan.Lit.: A. Struck, Makedonische Fahrten, I Chalkidike (1907).