Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CELEBES

betekenis & definitie

(zie de kaart) is één (naar de grootte het derde) van de Grote Soenda-eilanden in de Maleise Archipel. Een inheemse algemene naam voor het gehele eiland is niet bekend.

Het eiland heeft met de er bij behorende kleine eilanden een oppervlakte van 189035 km2 (d.i. ca 5½ x Nederland).Kustgesteldheid.

De vier grote schiereilanden, waaruit het eiland bestaat, vormen drie grote golven, nl. die van Tomini of Gorontalo, van Tolo of Tomaiki en van Bone. Het wordt ten W. bespoeld door de Straat van Makassar, die het van Borneo scheidt, ten N. door de Celebes Zee, ten O. door de Molukse Zee en de Banda Zee, terwijl ten Z. de Flores Zee het van de Kleine Soenda-eilanden scheidt. Ofschoon Celebes grotendeels door bergen wordt ingenomen en de omringende zeeën over het algemeen zeer diep zijn, vertoont de kust slechts weinig diepe, ruime, veilige bochten. Wel komt het gebergte meermalen tot aan de dan steile kust, maar grotendeels is deze vlak, laag, moerassig en zandig.

Bodemgesteldheid.

Het gehele eiland wordt door bergland ingenomen, uitgezonderd enkele smalle kustvlakten en intermontane plateau’s. Celebes bestaat uit vier armen die samenkomen in het centrale deel van het eiland.

In de Noord-arm zijn drie delen te onderscheiden. Het N.O. deel omvat de Minahassa, welk gebied grotendeels uit jong-vulkanische gesteenten bestaat. Er komen in de Minahassa elf werkende vulkanen voor, waarvan er vijf in historische tijd een uitbarsting hadden: Tongkoko met de Batoe Angoes (act.), Klabat, Lokon-Empoeng (act.), Mahawoe of Roemengan (act.), Tampoesoe, Lahendong, Sarongsong, Sopoetan met de Aesepoet (act.), Sempoe of Kawah Masem (act.), Batoe Kolok, Tempang of Tempaso.

Aan deze jong-vulkanische gesteenten is de grote vruchtbaarheid van dit gebied te danken. In het binnenland ligt een alluviale hoogvlakte met het meer van Tondano (ca 685 m), welke aan de oostzijde wordt begrensd door het Lembeangebergte.

Ten Z. van de Malompar-rivier komen ook andere formaties aan de oppervlakte, welke slechts

ten dele overdekt worden door jong-vulkanische afzettingen, zoals ten Z. van de Baai van Amoerang en het Ambang-gebergte rond de hoogvlakte van Bolaang Mongondow. De laatste heeft een vruchtbare bodem met een uitstekend klimaat. Het meer van Danaoe aan de Z.O. zijde der hoogvlakte ligt op ca 1048 m.

De middenmoot van de Noord-arm is O.-W. gericht. Zij bestaat uit twee randgebergten, gescheiden door een longitudinale reeks van vlakten en rivierdalen. De noordelijke bergketen bereikt een hoogte van 2207 m in de Tentolomatinan, en de zuidelijke keten, die over het algemeen lager is, bereikt met de G. Noenoeka een hoogte van 1660 m.

Aan de westzijde verenigen beide ketens zich, en zij eindigen in de Boekit Maling (2707 m). Het tussenliggende laagland wordt van W. naar O. gevormd door de valleien der Pagoeat, Randangan, Pagoejaman, het Limboto-meer, Bone, Ongkog Doemoga.

De grootste nederzetting is Gorontalo, gelegen nabij de zuidkust aan de afwatering van het Limboto-meer.

De middenmoot van de Noord-arm bestaat grotendeels uit tertiaire afzettingen, oud-vulkanische gesteenten, granieten en ondergeschikt ook praetertiaire formaties.

Het derde deel van de Noord-arm wordt gevormd door de smalle, N.-Z. gerichte landengte, die met de romp van Celebes samenhangt. De hoogste top (Ogoamas, 2565 m) ligt aan de noordzijde en aan de zuidzijde bereikt de Boekit Sidole een hoogte van 2199 m. Voor het overige is deze „nek” van de Noord-arm een ca 1000 m hoge rug van oude leien en schisten met enkele graniet-intrusies. Tertiaire vulkanische gesteenten ontbreken hier.

De Oost-arm van Celebes bestaat eveneens uit drie delen. Het uiterste oostelijke deel is het Balantak-schiereiland, dat van de rest gescheiden is door de insnoering tussen de Golf van Poh en de Baai van Basama aan de Teloek Lamala. De kern van dit schiereiland wordt ingenomen door de peridotietketen van het Balantak-gebergte (1590 m). Op de noordflank vindt men jong-tertiaire vulkanische sedimenten, en aan de zuidzijde marien Tertiair en opgeheven koraalriffen.

De middenmoot van de Oost-arm bestaat ten dele uit marien Tertiair (Z.O.-zijde), ten dele uit peridotieten en serpentijnen (N.W.-zijde). Laatstgenoemde gesteenten vormen het Batoei-gebergte, waarvan de Goenoeng Boeloetoempoe een hoogte bereikt van 2400 m. De zuidelijke kustvlakte van de Oost-arm (met Toëli) is tamelijk breed, en bestaat uit alluviale rivierafzettingen, opgeheven kalkriffen en jong-tertiaire molasse. Het westelijk deel van de Oost-arm wordt gevormd door het bergland van Noord-Boengkoe.

Het Tokalekalksteengebergte is 2630 m hoog.

In de Z.O.-arm van Celebes zijn de volgende drie delen te onderscheiden. Het noordelijke gedeelte omvat het gebied van de grote meren Matana en Towoeti. Dit zijn typische troggen in het Verbeek-gebergte, hetwelk grotendeels uit peridotiet en serpentijn bestaat. De spiegel van het Matana-meer ligt op 382 m boven zee, terwijl de bodem tot meer dan 200 m beneden zeeniveau reikt.

Het Verbeek-gebergte is grotendeels bedekt door een lateritische verweringslaag welke rijk is aan ijzer- en nikkelertsen. Het middendeel van de Z.O.-arm bestaat uit N.W.-Z.O. gerichte bergketens, welke het hoogste zijn aan haar N.W.-zijde en Z.O.-waarts dalen. Het Mekongga-gebergte aan de westkust bereikt een hoogte van 2790 m. Tussen deze bergketens liggen de brede dalen van de Konaweha- en La Solo-rivieren met haar zijtakken.

De middenmoot van de Z.O.-arm bestaat grotendeels uit kristallijne schisten en praetertiaire kalkstenen, mergels, zandstenen, enz. Het zuidelijk deel wordt van het middendeel gescheiden door een dwarsdepressie, welke zich uitstrekt van Kolaka aan de westkust naar Kendari aan de oostkust. Men vindt hier grote alluviale vlakten, vooral bij Kendari langs de benedenloop van de Konaweha-rivier, die hier Sampara genoemd wordt. Het zuidelijk deel wordt ingenomen door het bergland van Kendari, Roembia en Poliang, bestaande uit praetertiaire gesteenten en omgeven door een heuvelland van tertiaire mariene afzettingen.

Langs de kust treft men een aantal kleinere alluviale vlakten aan.

De Zuid-arm van Celebes bestaat uit twee delen. Het noordelijke deel sluit aan bij het bergland van Centraal-Celebes. Wij vinden hier het grotendeels uit oude leien bestaande Latimodjong-gebergte (Boekit Rantemario, 3440 m), dat door de Sadangvallei gescheiden wordt van het Quarles-gebergte met toppen van omstreeks 3000 m hoogte. Dit laatste gebergte behoort feitelijk reeds tot de romp van Celebes.

Het bestaat uit graniet en kristallijne schisten, welke omgeven worden door tertiaire en vulkanische formaties.

Een dwarsdepressie scheidt het noordelijke deel van de Zuid-arm van het zuidelijke. Deze dwarsdepressie is een alluviale vlakte, die in voorhistorische tijd vermoedelijk nog een zeearm was.

Zij strekt zich uit van de delta der Sadang-rivier, via de meren Sidenreng en Tempe, langs de Tjenrana-vlakte naar de oostkust.

Het zuidelijke deel bestaat uit twee parallelle ketens, het westelijke waterscheidingsgebergte en het Bone-gebergte, welke gescheiden worden door de mediane vallei van de Walanae. Deze gebergten bestaan grotendeels uit tertiaire kalkstenen en vulkanische gesteenten. Aan de zuidzijde verenigen zij zich in het machtige vulkaanmassief van de Lompobatang of Piek van Bonthain (2871 m).

Deze vier armen verenigen zich in Centraal Celebes tot de romp van het eiland. Deze romp heeft een driehoekige vorm met de basis aan de westzijde (tussen de Paloe-baai en de Golf van Mandar) en de top aan de oostzijde, bij de Tomori-baai. Men kan in dit centrale deel een aantal N.-Z. verlopende zones onderscheiden. Van W. naar O. gaande passeert men eerst een alluviale kustvlakte en het tertiaire heuvelland van Mandar.

Dan volgt het Molengraaff-gebergte, grotendeels bestaande uit granieten en vulkanische gesteenten, welks toppen hoogten van omstreeks 3000 m bereiken (B. Waoekara, 3127 m; B. Nokilalaki, 3311 m). Het wordt in N.N.W.Z.Z.O. richting doorsneden door een typische slenk, de „Fossa Sarasina”.

Geologie.

Celebes behoort tot de jonge gebergte-systemen welke het Soendaland omgeven. Via de Sangihe- en Talaud-eilanden sluit het aan bij de Philippijnen-bogen en vormt het zodoende het zuidelijke einde der Oostaziatische randboogsystemen. Alleen het zuidelijke deel van de Zuidarm en van de Z.O.-arm kunnen gerekend worden tot het jonge gebergte-systeem dat zich uitstrekt van Banda tot Birma en dat aansluit bij de Himalaya en de andere grote gebergten welke uit de mesozoïsche zeeëngordel der Tethys ontstonden. De grens tussen beide grote systemen loopt over de Tempe-depressie in de Zuid-arm en de Kolaka-Kendari-depressie in de Z.O.-arm.

Er bestaat een opvallend verschil tussen de bouw en samenstelling van de westelijke en de oostelijke boog van Celebes. De westelijke boog loopt over de Noord-arm, het westelijk deel van Centraal Celebes en de Zuid-arm; deze bestaat grotendeels uit vulkanische formaties van tertiaire en kwartaire ouderdom met grote granietmassieven, die ten dele in midden-tertiaire tijd intrudeerden.

De oostelijke boog loopt over de Oost-arm, het oostelijk deel van Centraal-Celebes en de Z.O.arm. Hier komen naast kristallijne schisten en mesozoïsche sedimenten grote massieven voor van ultra-basische gesteenten (Verbeek-gebergte, Noord-Boengkoe, Batoei-gebergte, Balantak-gebergte, omgeving van Kolaka). De grens tussen de granietische en de peridotische intrusiva wordt gevormd door de „mediaire lijn” van Brouwer.

De westelijke boog wordt gekenmerkt door een tertiaire breuktektoniek met vulkanische intrusies en extrusies. De oostelijke boog daarentegen vertoont grote dekbladachtige overschuivingen. In de Oost-arm zijn deze overschuivingsbewegingen naar het Z. gericht en in oostelijk Centraal-Celebes naar het O. Het voorland van deze bewegingen was een gebied van kristallijne schisten en granieten, waarvan thans nog resten in de Banggaiarchipel boven zee oprijzen.

Deze oostelijke Celebes-boog is een der weinige voorbeelden op aarde van een gebergte-systeem dat een concave vorm t.o.v. het voorland bezit. Het Latimodjonggebergte in de Zuid-arm komt meer overeen met de bouw der schist- en leigebergten in de oostelijke boog. Na de tertiaire gebergtevorming werd de zgn. Celebes-molasse afgezet.

De jongste, kwartaire geschiedenis van het eiland wordt gekenmerkt door sterke opheffingen van beide bogen, waarbij de slenken van de grote meren, de mediane breuklijn, de Fossa Sarasina, e.d. ontstonden. Opgeheven koraalriffen treft men op grote hoogten (tot meer dan 1000 m) aan. Te dien tijde zakten tevens de omgevende zeebekkens omlaag.

DR R. W. VAN BEMMELEN

Delfstoffen.

Goud werd gewonnen in de middenmoot van de Noord-arm van Celebes (Bolaang Mongondow; Totok bij Boeol). Sulfidische loodertsen en contact-metamorfe ijzerertsen komen voor in de omgeving van het Quarles-gebergte. De nikkelertsen van de Z.O.-arm zijn gebonden aan de daar voorkomende ultra-basische gesteenten (peridotiet en serpentijn). Zij worden gewonnen door de Oost-Borneo Maatschappij in de omgeving van Kolaka, terwijl de Billiton Maatschappij exploraties uitvoert in het achterland van Malili (Verbeek-gebergte).

De hier voorkomende lateritische ijzerertsen kunnen, evenals de nikkelertsen, in de toekomst van grote betekenis worden.

Naar petroleum is intensief geëxploreerd in de Oost-arm en in het westkustgebied van Centraal-Celebes (Mandar), voorlopig zonder definitieve resultaten. In het Z.O. deel van Centraal-Celebes en in de Zuid-arm komen bruinkolen voor, welke weinig bruikbaar zijn. Op Boeton wordt asfalt gewonnen door de Boeton Maatschappij. Zwavel wordt gewonnen uit solfatarenvelden in de Minahassa (Kawah Masem).

Klimaat.

Aan de kusten bedraagt de gemiddelde jaartemperatuur van dit eiland, dat in zijn noordelijke arm door de equator gesneden wordt, overal ruim 25 gr. C. (Makassar 25,9 gr. C.; Manado 25,8 gr. C.).

In de Westmoesson (Jan.Febr.) schommelen de temperaturen van dag en nacht te Makassar gemiddeld tussen 28,6 gr. C. en 23,4 gr. C. en te Manado tussen 28,9 gr. C. en 22,5 gr.

C.; in de Oostmoesson (Juli-Sept.) te Makassar tussen 28,8 gr. C. en 19,1 gr. C. en te Manado tussen 31,1 gr. C. en 22,5 gr.

C.; en in de kentering (Mrt-Apr., Oct.-Nov.) te Makassar tussen 28,9 gr. C. en 21,9 gr. C. en te Manado tussen 30,1 gr. C. en 22,3 gr.

C. Uiteraard worden op grotere hoogte in het binnenland de temperatuur gemiddeld lager en de temperatuurschommelingen groter. De relatieve vochtigheid van de lucht schommelt te Makassar in de Westmoesson van 91 -75 pct, in de Oostmoesson van 92-64 pct en in de kentering van 93-70 pct. Voor Manado zijn deze cijfers resp. 98-73 pct, 91 -59 pct en 96-69 pct.

Voor de regenval bestaan andere toestanden op het noordelijk dan op het zuidelijk schiereiland. Op het noordelijke, dat even benoorden de evenaar is gelegen, en waar dus de moessons minder krachtig en langdurig optreden, zijn de regens gelijkmatiger over het jaar verdeeld, doch valt minder regen dan op het zuidelijk schiereiland, waar de zenitale regens minder, de N.W. moesson des te krachtiger zijn invloed doet gevoelen.

Wat de windrichting betreft, heersen boven het gehele eiland moessonwinden, welker koers echter op vele plaatsen afwijkt van de gewone richting. In de Spermonde-archipel waait de N.W. wind overwegend van Nov. tot begin Apr.; de Z.O. wind van ongeveer Mei tot Oct. In de Celebes Zee waaien overheersend Z. winden van Juni tot Oct.; N.O. winden van Nov. tot Dec. en N.N.W.-W.N.W. winden van Jan. tot Apr.

DR G. KUPERUS

Planten- en dierenrijk.

De flora is typisch Oostmalesisch en verschilt duidelijk van de ten W. van de lijn van Wallace gelegen Philippijnen, Borneo en Java. Zij heeft weinig eigen karakter (weinig endemische geslachten). De bergflora van de G. Bonthain vertoont echter grote overeenkomst met die van Java en de Kleine Soendaeilanden.

De periodiek droge gebieden, vnl. in Zuid- en West-Celebes. zijn voor een belangrijk deel ontbost en zijn bedekt met secundaire bossen en gras. Belangrijke houtsoorten zijn ebbenhout, Magnoliaceae en sapanhout. Djati is in Zuid-Celebes en op Moena hier en daar aangeplant.

De zoogdierfauna is grotendeels van Oriëntale herkomst, doch de olifanten, neushoorns, tapirs, bantengs, beren, tijgers, panters en mensapen van de andere Grote Soenda-eilanden ontbreken. Naast Australische elementen (koeskoes) zijn er endemische geslachten, nl. de babiroesa of het hertzwijn, en de anoa of dwergbuffel. Twee makaak-apen (Macaca mama en Cynopithecus niger) komen eveneens uitsluitend op Celebes voor. Civetkatten en een hertensoort zijn waarschijnlijk evenals de huisdieren door de mens ingevoerd.

De vogelwereld is rijk, ook aan Australische soorten: één der mooiste vogels is de grondlijster of prachtlijster (Pitta Forstenï). Van de insecten zijn de bijen belangrijk en van de producten der zee vele vissoorten, de tripang, de pareloesters en de schildpadden. DR R. W. VAN BEMMELEN

Middelen van bestaan.

De landbouw wordt op Celebes in verschillende vormen uitgeoefend. De ladangbouw is algemeen verbreid en heeft aanleiding gegeven tot een kwalitatieve en kwantitatieve achteruitgang van het bos. Door bosreservering werd voor de oorlog getracht de ladangbouw beperkingen op te leggen, maar tijdens de Japanse bezetting werden de bosreservegrenzen niet meer geëerbiedigd en had overal occupatie plaats. In het Paloe-dal bijv. vestigden zich bevolkingsgroepen op de berghellingen om de Japanners uit handen te blijven en gingen daar ladangbouw uitoefenen in de bosreserve.

Dientengevolge werden aldaar uitgestrekte arealen ontbost en namen de bandjirs van de rivieren die naar het Paloe-dal afstromen elk jaar in hevigheid toe. Het sawahareaal van ongeveer 1500 ha, dat aan de voet van de bergen lag, werd onder het rivierpuin bedolven. In andere delen van Celebes heeft zich een overeenkomstige ongunstige ontwikkeling voorgedaan en het beboste oppervlak van Celebes, dat in 1928 op 54 pct werd geschat, zal thans — na 20 jaren — wel minder dan 50 pct bedragen. De in 1946 opgerichte Dienst van de Landinrichting wil dan ook trachten hydrologische bosreserves te scheppen en in de tweede plaats ook reserves voor permanente houtproductie; zo bestaat het plan om in de Toradjalanden 120000 ha woeste grond te reserveren en daarvan voorlopig 50000 ha te reboiseren.

De bossen leveren allerlei producten zoals harsen (Celebes leverde voor de oorlog gem. 48 pct van de uitvoer van copal van Ned.-Indië), ebbenhout en rotan. Bosexploitatie van enige betekenis is in de streek achter Kendari (Z.O.-Celebes) en op het eiland Moena (djati) te vinden en deskundigen menen dat Celebes allerlei mogelijkheden biedt voor houtaankap, houtaanplant- en houtverwerkingsbedrijven.

De ladangbouw heeft ten doel de behoefte aan voedsel te bevredigen en daarom zijn rijst en maïs de voornaamste gewassen die men op de opengekapte stukken aantreft. Soms is de cultuur, bijv. in Ponre (Z.W.-Celebes), met de suikerwinning uit de arènpalm gecombineerd en geeft deze laatste aan de bevolking gelegenheid om geldinkomsten te verwerven.

In veel grotere mate is dit het geval bij de klappercultuur, die haast overal in de kuststreken, maar ook ver het binnenland in, voorkomt. Om de bevolking er toe te bewegen haar in de Japanse bezettingstijd verwaarloosde tuinen weer in gebruik te nemen en copra te bereiden, zond het zgn. Copra-fonds textielgoederen naar de copracentra (zoals de Minahassa, Kotamobagoe en Bolaang Mongondow, Tominibocht, Sangiheeilanden, Banggai-archipel met de er tegenover liggende Loewoek-kust).

Een andere cultuur op permanente tuinen is die der koffie, welke vooral in de Zuidelijke Toradjalanden voorkomt. Het is de Coffea arabica, die op humusrijke, voormalige bosgronden wordt geteeld en waarvoor als gunstigste hoogte 800-1600 m wordt aangenomen. Ook in de Minahassa is nog steeds koffiecultuur bij het meer van Tondano, maar voorts vindt men in de tuinen in dat gebied de teelt van nootmuskaat en kruidnagelen (zo ook in de aangrenzende streken van de Noord-arm, waar verder nog enige kapokcultuur wordt aangetroffen).

De rijstbouw op natte velden is hier en daar tot grote ontwikkeling gekomen al naar de stand van de bevloeiing in die streken. In Z.W.-Celebes heeft men op sommige plaatsen een goed geleide technische bevloeiing en daaraan dankte dit gebied zijn exportsurplus (voor Wereldoorlog II gem. 35 000 à 40 000 ton rijst per jaar) en dat nu weer ongeveer 15000 ton zal bedragen. In de Goavlakte, de vlakte van Maros en gedeelten van de Sawito-vlakte zou met deze soort van bevloeiing nog veel te bereiken zijn. In het N. van de Z.W. arm van Celebes vinden we de bevloeiingswerken in de Sadang-rivier.

Reeds in 1929 werd tot de uitvoering van deze werken, die de bevloeiing van meer dan 70000 ha beoogde, besloten. Een jaar later kwam de crisis tussenbeide en eerst in 1936 begon men met de werkelijke uitvoering. Daarna werd door de oorlog met Japan de voortgang van het werk onderbroken. Er is thans een grote stuwdam en een waterkrachtwerk dat electrische stroom levert aan de rijstpellerijen.

Het gehele werk zal nog enige jaren eisen. Dan verwacht men van de bevloeide streek een jaarlijks rijstsurplus van 50000 ton.

Meer noordelijken Centraal-Celebes, is de rijstbouw op sawah’s veel minder algemeen.

Het merengebied van Wadjo, nabij Singkang (Z.W.-Celebes) is het maïsgebied van Celebes. De totale uitvoer van Celebes bedroeg voor Wereldoorlog II jaarlijks minstens 50 000 ton.

Andere gewassen dan rijst en maïs treft men op Celebes nog betrekkelijk weinig aan en het proefstation voor de landbouw, dat te Makassar is opgericht, wil daarom o.a. trachten de verbouw van andere gewassen te bevorderen.



Veeteelt

De bevolking houdt vooral buffels, runderen, paarden en varkens. De Toradja-landen zijn rijk aan karbouwen; ze worden bij de sawahbouw gebruikt. Soms zijn ze trekdier voor de ploeg, maar in bepaalde streken (Paloe-dal bijv.) worden de buffels gebruikt om door intrappen een modderig terrein geschikt te maken voor het planten van rijst. Er zijn hoogvlakten waar grote troepen karbouwen in een half verwilderde staat rondzwerven, maar in Z.W.-Celebes en de Minahassa is de buffel meer tot de rang van huisdier opgeklommen.

De runderstapel was vroeger van weinig betekenis; door de invoer van Balinese runderen heeft men de kwaliteit weten op te voeren. De varkenshouderij is van betekenis bij de Christelijke en heidense bevolking, dus vooral in de Minahassa en de Toradja-landen.



Visserij

De visserij vindt plaats op sawah’s, op de meren, in zoutwatervijvers (tambaks) en op zee.

Viskweek op sawah’s komt vooral voor in de Toradja-landen, waar de adat verbiedt tweemaal achtereen rijst te oogsten. Op de meren bij Singkang is een niet onbelangrijke visserij, blijkend uit het feit, dat thans jaarlijks 3000000 kg vis wordt uitgevoerd. Gezocht wordt naar middelen om het drogen en zouten te verbeteren om daardoor de export naar Java op te voeren. De tambakvisserij langs de kust heeft reeds op uitgestrekte terreinen plaats, vooral in Zuid-Celebes.

De meeste toekomst heeft wellicht de zeevisserij. Airtembaga (40 km van Manado), aan straat Lembeh, is het centrum van deze visserij en hier is ook een proefconserveringsbedrijf opgericht.



Mijnbouw


(zie delfstoffen).



Nijverheid

Van
de nijverheid is de textielindustrie verreweg het belangrijkst. Vooral in Z.W.-Celebes is veel weverij. De hier geweven doeken dienen hoofdzakelijk voor het bevredigen van eigen behoeften. Voor Wereldoorlog II werden deze ook wel uitgevoerd tot ver in de Molukken en westwaarts tot Padang.

Andere industrieën zijn pottenbakkerij, hoedenindustrie, ijzerbewerking, drukkerijen, reparatie-inrichtingen, rijstpellerijen, leerlooierijen, klapperoliefabrieken, houtzagerijen enz. De porseleinaarde van Noord-Celebes opent mogelijkheden voor de vestiging van een ceramische industrie.



Handel en Verkeer

Door de lange kustlijn heeft Celebes steeds een drukke kustvaart gehad. Vroeger was het vervoer der producten nagenoeg geheel in handen van de K.P.M. Er is thans een stichting in het leven geroepen waarbij deze maatschappij, Indonesische belanghebbenden en overheidsorganen betrokken zijn en die de kustvaart tussen de kleine havens en ankerplaatsen wil onderhouden.

De grootste haven is Makassar, collectie- en distributiecentrum voor Celebes zelf maar ook voor Oost- en Zuid-Borneo, de Molukken en de de Oostelijke Kleine Soenda-eilanden (z Makassar). De tweede haven is Manado, waar de verwoestingen aan stad en haven aanzienlijker zijn geweest dan in Makassar. Toch werd hier in 1947 reeds weer 22 4go ton copra uitgevoerd. Voorts zijn Parepare (met uitvoer van rijst en maïs) en Palopo (met uitvoer van rotan, damar en koffie) vrij belangrijke havens voor Z.W.-Celebes.

Dit gebied is ook het beste voorzien van wegen. Rondom het gehele schiereiland van Makassar loopt een kustweg en verder bestaat een N.Z. gerichte binnenweg, die op enkele plaatsen weer aftakkingen heeft naar de eerstgenoemde weg. Een tweede gebied dat over een flink wegennet beschikt is de Minahassa. De hoofdaders van het verkeer zijn hier de wegen Manado-Ajermadidi-Kema (met een zijweg naar Manpanget, het vliegveld van Manado) en Manado-Tomohon-Amoerang (met zijtakken naar Tondano en naar Langoan).

De rivieren lenen zich haast niet voor prauwvaart; te noemen valt de Tjenrana, die tot Singkang voor prauwen van max. 200 ton te bevaren is.

Celebes heeft vliegvelden bij Makassar, Kendari en Manado. Dat van Makassar wil men tot een vlieghaven eerste klasse maken. Men kan vandaar via Kendari en Ambon Biak bereiken, zelfs Hollandia en Merauke, ook Manado en Morotai; verder Koepang, Soembawa en Den Pasar en natuurlijk Soerabaja en Batavia (soms via Bandjermasin).

Bevolking.

De totale bevolking van Celebes bedroeg in 1930: 4231906 zielen, w.o. 4173603 Inheemsen, 7683 Europeanen, 41402 Chinezen en 9218 andere Vreemde Oosterlingen. De bevolkingsdichtheid was het grootst in Z.W.-Celebes.

De onderafdelingen in deze arm hadden, met uitzondering van Maros en de stad Makassar, dichtheden die varieerden van 100-200 zielen per km2 en hierin waren weer de westelijke kustdistricten het dichtst bevolkt. De Minahassa telde 113 zielen per km2, de meeste mensen wonen daar rondom de hoofdplaats, aan de westkust, op de hoogvlakte van Tomohon, rondom het meer van Tondano en aan de weg van Manado naar Kema (de zgn. „Langstraat”). Van de eilanden viel de grote bevolkingsdichtheid op van Tomea (één der Toekangbesi-eilanden, met 260 zielen per km2) en Siaoe (één der Sangihe-eilanden, met een dichtheidscijfer van 197).

Een groot accres viel waar te nemen in de Minahassa, een gevolg naar het schijnt van de hoge geboortecijfers aldaar. Amoerang en Manado (ook het eiland Moena) hadden van geheel Ned.-Indië de grootste aantallen onvolwassenen op de 100 volwassen gehuwde vrouwen (resp. 49,1, 47 en 41,2), hetgeen ook wijst op een grote huwelijksvruchtbaarheid.

Het Z.W. schiereiland van Celebes is een gebied waaruit in de laatste tientallen jaren vele mensen wegtrokken. Vooral uit de Boeginese afdeling Bone gingen velen naar Borneo (Pontianak, Samarinda en Balikpapan), Sumatra (Indragiri) en andere delen van Celebes.

DR G. KUPERUS

Lit.: L. v. Vu uren, Proeve eener monographie van Celebes (Batavia 1920); M. Kornrumpf, Mensch und Landschaft auf Celebes (Breslau 1935).

Onze kennis omtrent de bevolking van Celebes laat nog heel wat te wensen over, wat begrijpelijk is wanneer men weet, dat een meer intensieve bestuursbemoeienis in vele delen nauwelijks een halve eeuw oud is. Het zijn vooral de Makassaren, de Boeginezen en de Minahassers, die beter bekend zijn, en toch vertoont ook hier onze kennis heel wat lacunes. De beide eerstgenoemde volken zijn elkaar cultureel nauw verwant, doch leefden steeds in onenigheid met elkander. De Makassaren wonen in het uiterste Z.W. van het schiereiland, waar de van ouds bekende handelsstad Makassar ligt.

Zij zijn bekende handelslieden en schippers en hun scheepvaart heeft voor het inter-insulaire handelsverkeer steeds grote betekenis gehad. Ook de Boeginezen zijn een handelsvolk en stichtten vele handelskoloniën. Zij hebben een veel grotere verbreiding langs de kusten van de twee Zuidelijke schiereilanden en beheersten van daaruit meer of minder reëel grote stukken van het binnenland. Zowel Makassaren als Boeginezen zijn geïslamiseerd.

Van de overige bewoners van Celebes zijn de Toradja’s van Midden-Celebes het bekendst. De naam duidt aan een verzameling van stammen, die onderling in cultuur nogal verschillen. Een nadere onderverdeling spreekt van West-, Oosten Zuid-Toradja’s. Hun cultuur is in zeer verschillende mate door die der kustbevolking beïnvloed.

Het sterkst komt dit wel uit bij de Zuid- en West-Toradja’s. Bij de eersten bestaat bijv. een duidelijke standenhiërarchie van Boeginese oorsprong. De Zending heeft onder deze Toradja’s jarenlang gewerkt en zeer velen zijn tot het Christendom overgegaan. Waar van de kust uit de Islam reeds was doorgedrongen, was het resultaat van de kerstening zeer veel geringer.

De Toradja’s zelf noemen zich naar de rivier, het meer of de vlakte waaraan of waarin zij wonen en met het voorvoegsel To, dat mens betekent (zo To-Saadang, To-Matano, To-Lampoe).

De To-Loinang op de Noord- en de To-Mori op de Z.O.-arm worden in de regel niet tot de Toradja’s gerekend. Zij vertonen cultureel met de aldus genoemde stammen echter grote overeenkomst. Bij de To-Mori is weer Boeginese invloed onmiskenbaar, terwijl de To-Loinang relatie hadden met het Ternataanse rijk.

De bevolking van Gorontalo en het daarbij aansluitende Bolaang Mongondow op de Noordelijke arm is veel minder bekend. Hier is weer de Islam doorgedrongen. Van de eigenlijke bevolkingsstructuur en haar cultuur weten wij slechts weinig.

De Minahassers op het uiterste uiteinde van dit schiereiland behoren met de Ambonezen tot de langst gekerstende volken van Indonesië. Verreweg de meesten zijn Protestant; ook het Rooms Katholicisme heeft echter ingang gevonden.

Ten slotte zijn op Celebes ook sporen van zeer oude bevolkingselementen gevonden. Hiertoe behoren de To-ala (= bosmensen) door de Zwitsers Paul en Fritz Sarasin in het eind van de vorige eeuw in het zuidelijk deel van het Z.O.-Schiereiland ontdekt. Zij woonden onder overhangende rotspartijen en uitgravingen daar gedaan brachten allerlei neolithische wapenen en werktuigen aan de dag. Deze To-ala zouden verwanten zijn van de ook elders in de Archipel gevonden dwergstammen, van wie men trouwens op grond van de onder de Toradja’s levende verhalen kan aannemen dat zij ook Midden-Celebes moeten hebben bewoond.

Merkwaardig is evenzeer dat in Centraal- en Noord-Celebes duidelijke sporen van een megalithische cultuur gevonden zijn, o.a. grote stenen lijkurnen. De gewoonte, welke men bij de Sadang-Toradja’s vindt om bij bepaalde begrafenisceremoniën stenen op te richten ter herinnering aan belangrijke doden, is als een rest van deze overigens praehistorische cultuur te beschouwen.

PROF. DR H. TH. FISCHER

Staatkundige toestand.

Voor Wereldoorlog II was Celebes met omliggende eilanden verdeeld in de residentie Manado en de residentie Celebes en Onderhorigheden.

Op 24 Dec. 1946 werd op de conferentie te Den Pasar door de luitenant-gouverneur-generaal een ordonnantie afgekondigd, waarbij de Nederlands-Indische regering de besluiten op deze conferentie genomen — neergelegd in de Regeling tot vorming van de staat Oost-Indonesië — bekrachtigde. Hierdoor was deze staat — de Negara Indonesia Timoer — tot stand gekomen. Celebes en de omliggende eilanden behoren tot het grondgebied van de Negara. Hier zijn de volgende autonome gemeenschappen gevormd:

1. de daerah Zuid-Celebes, bestaande uit het territoir van de residentie Celebes en Onderhorigheden, met inbegrip van de zelfbesturende Landschappen Goa, Bone, Wadjo, Soppeng, Maloesetasie, Soeppa, Sawito, Batoelappa, Kassa, Sidenreng, Rappang, Maiwa, Enrekang, Maloea, Bontoe-Batoe, Alla, Barroe, Soppengriadja, Tanette, Madjene, Pembaoen, Tjenrana, Balangnipa, Binoeang, Mamoedjoe, Tapalang, Loewoe, Tanah Toradja, Boeton, Laiwoei;
2. de daerah Minahassa;
3. de daerah Sangihe- en Talaud-eilanden, bestaande uit de zelfbesturende Landschappen Taboekan, Siaoe, Kendahe-Tahoena, Manganitoe, Tagoelandang en Talaud-eilanden, alle door onderlinge federatie verbonden;
4. de daerah Noord-Celebes, bestaande uit het territoir van de afdeling Gorontalo en de onderafdeling Bolaang Mongondow, met inbegrip van de zelfbesturende Landschappen Boeol, Bolaang Mongondow, Bolaang Oeki, Bintoeane en Kaidipang Besar;
5. de daerah Midden-Celebes, bestaande uit het territoir van de afdelingen Poso en Donggala, omvattende de zelfbesturende Landschappen Todjo, Poso, Laora, Oenaoena, Boengkoe, Mori, Banggai, Banawa, Tawaoli, Paloe, Sigi-Dolo, Koelawi, Parigi, Mooeteng en Tolitoli, alle door onderlinge federatie verbonden.

Makassar is de hoofdstad van de nieuwe staat geworden en het is begrijpelijk dat in deze stad de huisvestingsmoeilijkheden, die voortvloeien uit de onderbrenging van het regeringsapparaat, niet gering zijn. Voor een meer in bijzonderheden tredende landbeschrijving z Midden-Celebes, Minahassa, Noord-Celebes, Sangihe- en Talaud-eilanden en Zuid-Celebes.

DR G. KUPERUS

Lit.: L. van Vuuren, Proeve eener monographie van Celebes (Batavia 1920); M. Kornrumpf, Mensch und Landschaft auf Celebes (Breslau 1935); C. Nooteboom, H. C.

J. Gunning en J. W. Th.

Cohen Stuart, Oost-Indonesië (Groningen-Batavia 1948).

Geschiedenis.

De verbondenheid van de Indische Archipel met Achter-Indië en Centraal-Azië blijkt niet alleen uit de geografische gesteldheid, maar ook uit de bevolking. In de loop van tientallen eeuwen zijn telkens nieuwe mensengroepen van Azië uit de Archipel binnengestroomd. De oorspronkelijke bevolking, de Negriden (Negrito’s), werd verdrongen door de Weddiden. Tot de laatsten worden gerekend de Toala’s, Tomoera’s en Tokea’s.

De Weddiden werden op hun beurt weer verdrongen door de Maleiers, die onderscheiden kunnen worden in Oud- en Jong-Maleiers (Proto- en Deutero-Maleiers). Tot de Oud-Maleiers worden de Toradja’s op Celebes gerekend. De Maleiers beheersten als handels- en zeevarend volk de kusten. Inzonderheid de Makassaren en Boeginezen van Celebes zwermden naar alle delen van de Indische Archipel uit, om handel te drijven en zich te vestigen.

Onderzoekingen hebben aangetoond, dat reeds in de praehistorische tijd -— de tijd vóór de komst der Deutero-Maleiers — ten minste twee culturen op Java en Celebes zijn samengekomen. Een cultuurstroom vindt zijn oorsprong in Tongkin, het Bacsono-Hoabinluen uit Achter-Indië; een andere, met als kenmerk de gezaagde pijlpunten, is afkomstig uit Japan. Deze culturen hebben de grond gelegd en de weg gebaand voor de Hindoe-beschaving. Dezelfde stroming die Achter-Indië heeft beroerd, liet haar sporen achter in de Indische Archipel.

Dit wil niet zeggen, dat er niet reeds voordien betrekkingen bestonden tussen Voor-Indië en de Archipel. Deze dateren reeds uit de praehistorische tijd. Ook nu merken wij het verschijnsel op, dat de grote cultuurstromen zich langs bepaalde richting bewegen en grote delen van de Archipel onberoerd laten. Voorlopig bleef de Hindoe-beschaving beperkt tot de drie grote eilanden Sumatra, Java en Borneo.

Het is begrijpelijk dat Sumatra een belangrijke rol vervulde in de handelsbetrekkingen tussen Vooren Achter-Indië en China. Hier ontstonden de rijken Malayu en To-lang-p’o-hwang of Tulangbawang. Het laatste werd opgelost in het machtige rijk Qriwijaya, dat eeuwen lang één der grootste mogendheden van de Archipel zou blijven. Als grote zeemogendheid wisten de vorsten ver uiieenliggende gebieden van de Archipel te onderwerpen; als een der onderhorigheden wordt genoemd Z.O.-Celebes.

Na het rijk Qriwijaya ging het rijk van Madjapahit onder Gajah Mada zijn grootste bloei tegemoet. Na de expeditie naar Sumatra en Borneo verspreidde zich de roem van het vorstenhuis dermate, dat de verovering van de Grote Oost niet al te moeilijk was; de Zuidkust van Celebes betaalde schatting. Slechts dit gedeelte was voor de koningen van Madjapahit belangrijk: het verkeerde in betrekkelijke welstand, doordat de bevolking een levendige handel dreef de gehele Archipel door, ook op China. Handelsvloten werden uitgerust en handelsposten gevestigd.

De Makassaren of Boeginezen, optredend als hoofd van de handelspost, beschouwden zich al spoedig als meester — miniatuur-koning—, vooral als zij de controle wisten te verkrijgen over enkele andere nederzettingen. Zij konden dit te gereder doen, toen na ineenstorting van het rijk Madjapahit de Indische Archipel geen enkele staat meer bezat, die een centrale macht over de voornaamste delen uitoefende. Dit duurde echter niet lang, want reeds naderden de Portugezen, die in de plaats van de vergane rijken de kolonisering der Indische Archipel op zich zouden nemen. De eerste Portugees, die de kust van Celebes zag, was Simo d’Abreu, die in 1523 van Ternate naar Malakka zeilde en Manado aandeed.

In 1528 zeilde Jorge de Castro, komende van Malakka, langs het land der Makassaren, ten Z. van Celebes naar Ternate. Eerst op 1 Febr. 1545 vond de eerste landing plaats op het eiland „Macazar”. Makassar was toen het centrum van handel en inlandse invloed. De vorst van Makassar — Gowa — oefende invloed uit op de omringende staatjes.

Intussen was de oostkust van Celebes onderworpen aan de vorst van Ternate. Konden de Portugezen met deze vorst een verdrag sluiten ten bate van het profijtelijke kruidnagel-monopolie, anders verging het hun in Makassar: zij kregen van de vorst van Gowa geen vergunning zich daar te vestigen. Makassar was toen op het toppunt van zijn macht, zelfs over Oost-Borneo en Soembawa strekte Gowa’s heerschappij zich uit. Ook de O.-I.

Compagnie dong naar de gunst van de machtige vorst. Deze was slechts bereid tot het sluiten van een overeenkomst, maar weigerde een vast verblijf aan de wal, evenals een handelsmonopolie. Als kooplieden bleven ook de Engelsen welkom. Slechts werd de Nederlanders, zoals later de Engelsen, toegestaan een factorij op te richten.

Makassar toch was, sinds de bezetting van Malakka door de Portugezen, de stapelplaats geworden voor de handelsproducten uit de gehele Archipel, zeer ten voordele van de stad Makassar èn van het vorstendom. De Nederlanders hadden weinig succes. Spoedig waren zij in onmin geraakt en Makassar bleef een centrum van tegenstand tot 1667. Intussen dreven de Engelsen, Portugezen en Denen een levendige specerijenhandel.

Tevergeefs stelden Directeuren voor, alle scheepvaart oostelijk van Makassar te onderdrukken; de eerste gouverneurs-generaal wensten zo een rigoureuze maatregel niet toe te passen. De latere meedogenloze doorvoering van de eis het monopolie te handhaven was, naast de godsdienstige tegenstelling, oorzaak van de groeiende gespannen verhouding tussen Batavia en Makassar. Reeds in 1633 had de Compagnie zich genoodzaakt gezien de kusten van Zuid-Celebes te blokkeren. Drie jaren later werd de blokkade opgeheven zonder dat resultaat was bereikt.

Slechts werd een verdrag gesloten, waarbij de vorst afzag van inmenging in de Amboina-zaken. In 1640 bleek des vorsten onbetrouwbaarheid. In hetzelfde jaar veroverde de vorst van Makassar Boni, aan de oostzijde van het schiereiland. Twee jaren later beproefde hij Hitoe, het noordelijk deel van Amboina, onder zijn invloed te brengen: de Makassaarse vloot werd vernietigd.

De poging werd herhaald in 1653, waarbij Ceram in staat van verdediging werd gebracht. Andermaal (1655) werd vrede gesloten. Nog in hetzelfde jaar kwam het opnieuw tot een botsing op het eiland Boeton, waar de radja van Gowa de Nederlandse versterking had aangevallen. Nadat de hoofdplaats Makassar door de schepen der Compagnie was beschoten, werd de vrede andermaal hersteld.

In 1659 verzocht de vorst de uitroeiing der kruidnagelbomen op Ceram en Boeroe stop te zetten, daarbij wijzende op de wetten der Goddelijke Voorzienigheid, die de schatten der wereld voor iedereen beschikbaar had gesteld; de Compagnie moest zich niet inbeelden dat God de Specerij-eilanden slechts voor haar had gereserveerd. Reeds in 1660 was een nieuwe expeditie tegen Gowa noodzakelijk. Een vloot, onder Van Dam en Truytman, vernietigde op de rede van Makassar zes Portugese koopvaardijschepen, veroverde na een geslaagde landing een der drie forten. De sultan zond nu een vredes-gezantschap naar Batavia, waar een wapenstilstand werd gesloten (Aug. 1660).

De vorst deed afstand van de handel op Amboina en Banda, zou zich niet mengen in de zaken van Boeton en Manado, een oorlogsvergoeding betalen en de Portugezen de handel verbieden. Deze vredesvoorwaarden werden niet nagekomen. Gesteund door hulptroepen van Boni en Boeton onder aanvoering van de kroonprins van Boni, Aroe Palaka, wiens vader en grootvader door de Makassaren waren vermoord, wiens land was verwoest en die zich zo onderscheiden had bij de expeditie naar de westkust van Sumatra (1666), werd Gowa door admiraal Cornelis Speelman opnieuw getuchtigd. Jan. 1667 werd Boeton schoongeveegd van Makassaren.

Terwijl Aroe Palaka in Boni landde, nam in Juni 1667 Speelman Makassar onder handen. In het laatst van 1667 werd vrede gesloten op voor de Compagnie zeer gunstige voorwaarden. De overeenkomst, bekend als het Bongaaisch Tractaat, maakte een einde aan de oppermacht van Gowa in Celebes; Boni herkreeg zijn onafhankelijkheid, de noord- en oostkusten van Celebes werden aan Ternate afgestaan, de rechten op Bima, Soembawa, werden opgegeven en de leiding der Compagnie in Z.W.-Celebes en in de „Grote Oost” zag erkenning. Dit verdrag beheerste gedurende de twee volgende eeuwen de staatkundige verhoudingen in dit deel van Celebes.

Nog eenmaal moest Speelman tot het offensief overgaan: de sultan toch kon zich bij de hem opgelegde voorwaarden niet neerleggen. Juni 1669 werd zijn fort veroverd en werd hij gedwongen vrede te sluiten op zulke vernederende voorwaarden, dat er van zijn vroegere grootheid niets overbleef. Het regeringsfort werd ontmanteld, de Compagnie bouwde de versterking „Rotterdam”. Aroe Palaka besteeg in 1672 de troon van Boni, dat de belangrijkste staat van Zuid-Celebes werd.

De val van Makassar vormde het sluitstuk op de vestiging van de Nederlandse macht in het O. van de Archipel en bracht de verdwijning van de Spanjaarden aldaar met zich mede. Manado werd door hen ontruimd. Makassar werd in 1739 aangevallen door de vorst van Wadjo, gesteund door oproerige benden uit Boni. De aanvallers werden door de Nederlandse troepen teruggedreven.

Wadjo werd gestraft, maar de troepen rukten niet op naar de hoofdplaats, waardoor de strafmaatregel slechts half werk was.

In 1766 werd de sultan van Gowa verbannen op grond van de uitoefening van zeeroverij. Nu ontstonden moeilijkheden over de troonopvolging, welke nog niet geëindigd waren, toen de Engelsen in 1812 het bestuur overnamen.

Tijdens het bewind van G.G. Van Heutsz werden de oude, lange contracten, gesloten met de verschillende vorsten, vervangen door de ,,Korte Verklaring”. Op Celebes verzetten zich alleen de kleine sultanaten van het Z.W. tegen de versteviging van het Nederlandse gezag. In Gowa, Boni en op Boeton weigerde men een bestuurswijziging te aanvaarden, waardoor de willekeur over het volk zou worden besnoeid.

Het verzet werd echter binnen enkele maanden gebroken. Steunende op de vriendschap met de O.-I. Compagnie, deed Boni zich meer en meer gelden. Zijn aanmatigende houding tegenover de andere leden van de Bongaaische Alliantie was oorzaak dat een Nederlandse vloot onder Staring naar Zuid-Celebes werd gedirigeerd.

Het succes was slechts gering, Boni bleef ongestraft. Makassar werd in het begin van 1812 door de Engelsen bezet en weldra begonnen de moeilijkheden. Onmiddellijk protesteerde Boni tegen de overgang van het Nederlandse bestuur in Engelse handen, op grond van het Bongaaisch verdrag. Aroe Palaka handelde verder aanmatigend en schroomde niet prinsen aan te stellen in Gowa en Tello.

In 1814 bleek een militaire expeditie noodzakelijk. Generaal Nightingale nam zonder moeite de versterkingen nabij Makassar en gaf de haven van Parepare in bewaring aan de Engelsgezinde vorst van Sidengreng. Na het vertrek van de expeditie ondernam Palaka gewaagde acties tegen de achtergebleven troepen, die drie malen zware verliezen leden bij Soeppa. Welhaddende Engelsen in 1816 Maros stevig in handen, maar Boni en Tanette bleven weerspannig.

Het herstel van het Nederlands gezag ontsloeg hen van het nemen van verdere maatregelen. De toestand was al even slecht als in 1812. Boni werd in zijn houding gestijfd door Tanette, dat in 1814 de Noorderdistricten had geannexeerd, terwijl Lamoeroe bij Boni werd ingelijfd. Soppengen Wadjoverklaarden zich onafhankelijk, terwijl de kusten onveilig werden gemaakt door zeerovers van Tontoli.

Een expeditie in 1822 bracht slechts een gedeeltelijk succes. Boni en Tanette weigerden de geannexeerde districten terug te geven. De Indische regering nam de troonwisseling in Boni te baat om tot een revisie van het Bongaaisch verdrag te komen. Boni weigerde de wijzigingen te erkennen.

In 1824 waagde G.G. Van der Capellen een laatste poging om tot een vergelijk te komen. Soeppa en Tanette weigerden echter afgevaardigden naar Makassar te zenden; onmiddellijk werd een expeditie naar beide staatjes gezonden. Die tegen Tanette, onder H.

J. J. L. de Stuers, slaagde; die tegen Soeppa werd door onvoldoende troepen en slechte leiding afgeslagen. Boni weigerde een nieuw tractaat te ondertekenen en wierp na het vertrek van de G.G. het masker af.

Geheel het Z.W. schiereiland stond in vuur en vlam. Meer dan 25000 inheemsen waren in het veld. De expeditie onder generaal Van Geen (Jan. 1825) had slechts een gedeeltelijk succes. Soeppa werd veroverd, Tanette onderworpen, de vorstin van Boni vluchtte, maar waarborgen werden niet verkregen.

In 1826 was een hernieuwde actie nodig in Tanette. De vorstin van Boni bleef een vijandige houding aannemen tot aan haar dood. Het militaire succes was wel verzekerd, het politieke doel was niet bereikt.

Onder de regering van Van den Bosch daalde de Nederlandse invloed zienderogen. De status quo kon gehandhaafd blijven; zelfs neigde in 1838 de nieuwe vorst van Boni tot vrede en toetreding tot het vernieuwde tractaat. In deze omstandigheden viel het Brooke wel niet moeilijk geweren en ammunitie te leveren (1840), maar hij trachtte tevergeefs, Boni over te halen de vijandelijkheden te heropenen.

Inmiddels waren de buitenbezittingen weer in de belangstelling gekomen (z Baud) en verklaarde G. G. Rochussen Makassar tot vrijhaven (1846). Voor geheel Celebes werd een gouverneur benoemd.

De beëdiging van het Tractaat geschiedde in 1846, maar aan de verhoudingen veranderde dit niets. Zij bleven even gespannen, zodat in 1858 besloten werd tot een nieuwe expeditie. Het eerste gewapende optreden, onder generaal E. C.

C. Steinmetz, na enige dagen wegens verwonding vervangen door kolonel J. A. Waleson, leidde niet tot het doel.

De vorstin van Boni vluchtte naar het binnenland. Een nieuwe expeditie onder generaal J. van Swieten had meer succes: de rijksgroten verlieten hun vorstin en gaven de rijkssieraden over (20 Jan. 1860). Aroe Palaka werd tot vorst gekozen. 13 Febr. 1860 werden bij overeenkomst Sinjai, Kajang, Boelekomba en verschillende eilanden aan het gouvernement overgedragen, terwijl Boni teruggebracht werd tot een leenstaat. Het succes was echter niet volledig: Van Swieten verzuimde af te rekenen met de staatjes Soppeng, Wadjo en Loewoe, Boni’s bondgenoten.

Aroe Palaka (gest. 1871) en zijn dochter-troonopvolgster (gest. 1895) hielden zich rustig. Doch de opvolger stoorde zich noch aan de gesloten verdragen, noch aan het gouvernementsgezag. Overal zaaide hij onrust, dat welig opgroeide, met uitzondering van Tanette, welks sultana in 1898 een vriendschapsverdrag met de regering sloot. De andere vorsten werd de „Korte Verklaring” ter tekening voorgelegd.

Het werd hoog tijd dat de regering zich deed gelden. Eind 1904 besloot G.G. Van Heutsz de Augias-stal te reinigen. Met het oog op de Russisch-Japanse oorlog kon de expeditie onder kolonel C.

A. van Loenen eerst Juli 1905 vertrekken. Het succes was volledig. De vorst van Boni werd 18 Nov. 1905 gevangengenomen. De vorst van Gowa vluchtte, maar sneuvelde na een rusteloze achtervolging Dec. 1906.

De expeditie werd eind 1905 teruggetrokken; met het oog op het ondergronds verzet werd de pacificatie van geheel Z.W.-Celebes opgedragen aan lt.-kol. H. N. A.

Swart, de pacificator van Borneo’s Zuider- en Ooster-Afdeling. Juni 1906 aanvaardde Swart zijn taak als Civiel en Militair Gouverneur van Zuid- en Centraal-Celebes. Hij werd bijgestaan door lt. Christoffel, wie de inrekening van de vorst van Gowa werd opgedragen.

In Mei 1908 was de toestand in zoverre gunstig dat Swart zijn taak kon overdragen aan een Civiel Gouverneur. Hij trad af, om zich naar Atjèh te begeven.

Ten N. van Boni ligt Wadjo. Nadat in 1669 Gowa getuchtigd was, sloot ook Wadjo in 1670 een contract met de O.-I. Comp. In 1739 meende de vorst van Wadjo de kans schoon te zien en viel Makassar aan.

De gouverneur greep in, Wadjo werd gestraft, maar de mars naar de hoofdstad werd halverwegen gestaakt. Toen in 1814 Bonikans zag tijdens het Engelse bewind de vaan van het verzet te ontplooien, waarbij Tanette zich aansloot, verklaarden Soppeng en Wadjo, die in 1776 onder het bestuur van de O.-I. Comp. waren gebracht, zich onafhankelijk. Van Geen en van Swieten’s expedities brachten in deze toestand geen verandering.

Eerst de expeditie van 1905 bracht afdoende verbetering: Soppeng, Loewoe, Wadjo, Lamoeroe, overal werd het verzet gebroken. Ook met de Noordelijke staatjes behorend tot de Adjataparangbond, die op 18 Mei 1905 de contracten hadden opgezegd, wegens de bezetting van Parepare, werd in Apr. 1906 afgerekend, evenals met de staatjes van de Masenrempoeloebond (Oct. 1907). Hiermede was een eind gemaakt aan de slavenjachten in de Toradja-landen, waarin de hoofden hun bestaan vonden. De ongelukkigen, evenals die van Timor, werden naar de slavenmarkt te Makassar vervoerd, vanwaar zij werden doorgezonden naar de „perkeniers” op Banda.

Met de zeven Mandar-staten werden in 1905 contracten gesloten, die echter wegens het verzet der vorsten eerst een paar jaar later tot uitvoering kwamen.

Reeds Pieter Both gelukte het op zijn reis naar de Molukken om met de sultan van het eiland Boeton een contract te sluiten (1613). In 1655 ontbrandde hier de strijd met de Makassaren, die een Compagniesversterking hadden aangevallen. Bij de vrede van 1660 beloofde de vorst van Gowa zich niet te mengen in de zaken van de sultan van Boeton. In 1667 moest het eiland andermaal worden bevrijd van Gowa’s overlast, waarna het toetrad tot het Bongaaisch Tractaat.

Tot 1683 had het eiland nog last met zijn andere opperheer, de sultan van Ternate. Sedert kon het zich vrij ontwikkelen. Officieel deed de sultan van Ternate eerst in 1847 afstand van alle rechten op het eiland. Nadat enige malen een oorlogsschip was gezonden (1887, 1901), werd het na het overlijden van de sultan in 1904 noodzakelijk orde op zaken te stellen.

Een officier-civiele gezaghebber slaagde er in het oppergezag te doen erkennen.

Na de opheffing van het stelsel van onthouding werd ook opgetreden in de Z.O. landtong van Celebes. De staatjes Mori, Boengkoe en Banggai aan de oostkust van Celebes, waar een civiele vestiging was gebouwd ten behoeve van een exploratie-expeditie, die in igo6 werd overvallen en ten dele vermoord, vormden na tuchtiging in 1908 de nieuwe afdeling Oostkust van Celebes. De vorsten tekenden de „Korte Verklaring”, waarna de sultan van Ternate voor de afstand van dit gebied schadeloos werd gesteld.

De N.O. arm van Celebes vormt met het Z.W. schiereiland een scherp contrast. Omtrent de vroegste bewoners van deze streken is weinig met zekerheid te zeggen. De eerste Westerse natie, die hier vaste voet verkreeg, was Spanje. De sultan van Ternate verkreeg gezag in de landschappen Gorontalo en Limbotto, die hij onderwierp en tot schatting dwong.

Tegen de onderdrukking der Spanjaarden en de willekeurige handelingen der vorsten van Ternate riep de bevolking de hulp in van de O.-I. Comp. (1654). Deze werd verleend; in 1655 bouwde de Comp. te Manado een fort, en in 1657 verdwenen de Spanjaarden voorgoed uit deze streek. Nog in hetzelfde jaar sloten de Nederlanders een overeenkomst met de hoofden, waarbij deze zich verbonden jaarlijks een hoeveelheid ijzerhout aan de Compagnie te leveren.

In 1677 werden de Sangihe- en Talaud-eilanden, de kleine rijkjes op de noordkust van Celebes, benevens Gorontalo en Limbotto door de gouverneur der Molukken, Robert Padtbrugge, onder het beheer van de Comp. gesteld. De plaatselijke hoofden sloten enkele jaren later (19 Jan. 1679) vrijwillig een verdrag met Padtbrugge, en deze overeenkomst is tot nu toe ongestoord gehandhaafd.

Reeds eerder (1660) moest de sultan van Gowa beloven zich niet te mengen in de zaken van Manado. De O.-I. Comp. beperkte zich in hoofdzaak tot belastingheffing. Voor het overige liet zij zich er weinig gelden.

Zo werd eerst in 1790 het koppensnellen verboden.

De val van Amboina (Febr. 1810) werd gevolgd door die van Zuid-Celebes, alsmede Gorontalo en Manado (Juni 1810). Noord-Celebes werd onder de resident van Ternate geplaatst en vormde een deel van het gouvernement der Molukken. Na het herstel van het Nederlands gezag (Mei 1817) werd door G.G. Van der Capellen Manado losgemaakt van Ternate en tot een residentie verheven; de Minahassa werd beschouwd als een rechtstreeks daaronder gesteld gebied.

De gedwongen rijstcultuur, alsmede die van koffie (1821) werd gehandhaafd of ingevoerd. De laatste werd in 1899 opgeheven (z cultuurstelsel).

Na de teruggave door Engeland wijdde het Nederlands Zendingsgenootschap een groot deel van zijn aandacht aan de inheemse Christenen in de Molukken. Het grootste succes was de bekering van de Minahassers. Dit werk, begonnen in 1827, was practisch voltooid omstreeks 1860.

In Bolaang-Mongondow, waar moeilijkheden door de militaire macht in het begin dezer eeuw werden opgelost, tekende de vorst, gelijk zijn collega’s elders, de „Korte Verklaring”, terwijl de zelfbestuursregelen van toepassing waren. Het landschap heeft te zamen met de landschappen Kaidipang Besar, Bintaoena en Bolaang Oeki een eigen landschapskas.

Toen zich in 1882 op Groot-Sangihe vreemde handelaren vestigden, bleek dat ook hier het stekel van onthouding niet was vol te houden. Europese ambtenaren namen de leiding bij het ordenen en beschaven. Evenmin kon bovengenoemd stelsel worden gehandhaafd t.a.v. de staatjes aan de Tomini-bocht. Aan het koppensnellen, de slavenhandel en de daarmede gepaard gaande anarchie moest een einde worden gemaakt.

Na de pacificatie van Z.W.-Celebes in 1905 voegde men zich in deze staatjes wondervlug in de geordende gang van zaken.

Overal was in Celebes door het krachtdadig optreden van gouverneur Swart orde en vrede gevestigd; wegen werden aangelegd en onderhouden en al het nodige werd gedaan om welvaart onder de bevolking te brengen.

De overwinning van Japan in de Russisch-Japanse oorlog was voor geheel Azië een openbaring. Het nationale gevoel ontwaakte. Verenigingen werden opgericht, ook communistische. In de gehele Archipel werd de werftrom geroerd.

Op Celebes moest echter Tjokro Aminoto ervaren dat de Christelijke Manadonezen niet konden worden gewonnen voor Sarekat Islam. Evenals in de Minahassa bleef men in Zuid-Celebes gedurende Wereldoorlog II en daarna de Nederlanders trouw. De Djokja-propaganda echter liet niet na haar invloed in Zuid-Celebes te doen gelden. Reeds eind Aug. 1945 zond Soekarno zijn aanhanger dr Ratulangi als gouverneur naar Celebes, zgn. op wens van de na de capitulatie der Japanners bijeengekomen volkshoofden en -leiders.

Door dwang der kleine revolutionnaire groep werd een Celebes-afdeling van de Partai Nasional Indonesia (P.N.I.) tot schijnbloei gebracht. Inmiddels begon een stelselmatige infiltratie vandoor de Republikeinse regering uitgezonden en aan de zuidkust landende, deels uit losgelaten misdadigers bestaande, gewapende benden, die de goedgezinde bevolking terroriseerden. Na de moord op de asp.-controleur Monsees moest de P.N.I. worden verboden (10 Sept. 1946) en de staat van beleg worden afgekondigd (Dec. 1946). Een doortastende zuiveringsactie door een kleine afdeling (ca 125 man) van het N.I.

Leger wist echter in korte tijd tot vreugde der bevolking de rust en rechtsveiligheid te herstellen. Inmiddels werd voor Zuid-Celebes een voorlopige vertegenwoordigende raad ingesteld. Ook de Minahassa en de andere noordelijke gebieden ontvingen een raad, die tot taak kreeg een territoriale staatkundige organisatie te ontwerpen en te beraadslagen over allerlei zaken van het ogenblik. Op de te Malino bij Makassar (15-25 Juli) gehouden Conferentie had de overdracht plaats van de verantwoordelijkheid over Borneo, de Grote Oost, Banka en Billiton van de geallieerde opperbevelhebber op de Ned.-Indische regering.

Bovendien kregen zeven vertrouwensmannen van Malino de taak mede te helpen om de staatkundige hervormingen van het Malino-gebied voor te bereiden. Op de Conferentie van Pangkalpinang werden de grote lijnen verder uitgewerkt, waarna te Den Pasar op 24 Dec. 1946 door de Lt-G.-G. de staat OostIndonesië werd ingesteld.

PROF. DRF. C. GERRETSON

Lit.: Millies, Proeve eener bibliographie over het eiland Celebes (aan het slot van het artikel „Celebes” in het Aardrijkskundig en Statistisch Woordenboek van Nederlandsch-Indië, dl I, Amsterdam 1869); voor de nieuwere het artikel „Celebes” in de Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië; verder P. en F. Sa rasin, Reisen in Celebes (2 dln, Wiesbaden 1905); A. Grubauer, Unter den Kopfjägern in Central-Celebes (Leipzig 1913); N. Adriani en Alb.

C. Kruyt, De Bare’e sprekende Toradja’s van MiddenCelebes (2 dln, Batavia 1912-1913); E. C. Abendanon, MiddenCelebes-Expeditie.

Geologische en geographische doorkruisingen van Midden-Celebes in 1909 en 1910 (dl I, Leiden 1915) en: Onderzoek van Centraal-Celebes (Tijdschr. v. h. Kon. Ned. Aardr.

Gen., 1910, blz. 79 vlgg.); P. Sarasin, Zur Tektonik von Celebes (Zeitschr. d. Deutschen Geolog. Ges., 1912, afl. 4); Ahlburg, Versuch einer geologischen Darstellung der Insel Celebes (Geolog, u.

Paläontol. Abhandl., Jena 1913, afl. 1); J. Wanner, Reise durch Ost Celebes (Petermanns Geographische Mitteilungen, 1914, afl. 2); W. A.

J. M. van Waterschoot van der Gracht, Voorloopige mededeeling in zake de geologie van Centraal-Celebes (Tijdschr. v. h. Kon. Ned.

Aardr. Gen., 1915 blz. 188); Nijpels, Onze strijd in Z.W. Celebes tot 1838 (Batavia 1902); Kielstra, Indisch Nederland (Haarlem 1910); „Koloniale Verslagen”; L. M.

R. Rutten, Voordrachten over de geologie van Ned. Oost-Indië (1927); G. L.

Smit Sibinga, The Malay double (triple) orogen I, II en III (Versl. Kon. Ak. v. Wet. 1933); Tiele, De Europeërs in de Maleische Archipel, Bijdr.

Kon. Inst. 4 : 1 en vlgg. (’s-Gravenhage 1877-1887); F. W. Stapel, Het Bongaaisch verdrag (’s-Gravenhage-Groningen 1922); Van Hulstijn, Van Heutsz en de Buitengewesten (’s-Gravenhage 1926); Godée Mols bergen, Geschiedenis van de Minahassa tot 1829 (Weltevreden 1928); F.

W. Stapel, Geschiedenis v. Ned. Indië (A’dam 1938); E.

S. de Klerck, Hist, of the Netherl. East Indies, 2 dln (R’dam 1938); F. H. Naerssen, De oudste cultuurstroomen in: C.

W. Wormser, Wat Indië ontving en schonk (A’dam 1946); W. H. v. Helsdingen, Op weg naar een Nederlandsch-Indonesische Unie (Den Haag 1947); B.

H. M. Vlekke, Geschied, v. d. Ind.

Arch. (Roermond 1947); G. W. Overdijkink, Het Indon. Probleem (Den Haag/A’dam J.

Norder, Inleiding tot de Oude Geschiedenis van den Indischen Archipel (Den Haag 1948).

Celebische talen.

De talen van Celebes, die alle tot de Indonesische taalfamilie behoren, zijn in enige groepen, waarvan de leden een wat nauwere samenhang vertonen, te rangschikken. In het Z. en door uitzwerming van de bevolking ook elders, in kuststreken van het eiland, wordt Boeginees gesproken, daarnaast, in het Z.W. van Z.W.Celebes (Gowa) het naverwante Makassaars. Midden-Celebes is taalkundig een zeer belangrijk gebied, zowel door de eigenaardigheden van de vele talen die er gesproken worden op zichzelf als door zijn karakter van overgangsgebied. Betrekkelijk dicht bij Makassaars en Boeginees staan Mandar en Mamoedjoe aan de westkust van Midden-Celebes.

Ten Z.O. daarvan de Sa’danse taalgroep, die in het Z. meer overeenkomst met het Boeginees vertoont. Op het Z.O. schiereiland vindt men de Boengkoe-Morische talen, waarvan speciaal het Mori (beter: de Morische dialecten), aan de Golf van Tomori, door dr S. J. Esser goed bestudeerd is, en waartoe ook het Lelaki in het grootste, zuidelijke deel van Z.O.-Celebes behoort.

Relatief dicht bij deze groep schijnen de talen van de eilanden Moena en Boeton te staan, waarvan de studie door de oorlog afgebroken werd. Op het oostelijk deel van het oostelijk schiereiland behoort een aantal talen tot de Loïnanggroep, o.a. het door een in aantal zeer geringe bevolking gesproken Bobongko (Togian in de Tomini-golf), waarin men waarschijnlijk resten van een taalkundige toestand mag zien, die later door uitbreiding van de invloed van het Bare’e gewijzigd is. Ook het Banggai van het gelijknamige eiland behoort hiertoe. De belangrijkste groep der Midden-Celebische idiomen is die der Toradjatalen.

Daar de zgn. Toradja’s op een zeer uitgestrekt gebied wonen en de neiging hebben zich in kleine gemeenschappen aaneen te sluiten, zijn hier vele talen en dialecten ontstaan. De twee ondergroepen, Oost- en West-Toradja-talen, hebben in woordvorming en woordenschat grote overeenkomst, maar o.a. bij het werkwoord belangrijke verschillen. De oostelijke groep staat dichter bij Makassaars-Boeginees, de westelijke groep bij de talen van Noord-Celebes.

De belangrijkste Oost-Toradja-taal is het Bare’e, dat door de jarenlange arbeid van dr N. Adriani goed bekend is en in het midden van Celebes de meest verspreide taal is. In de bergstreken spreekt men o.a. Napoe, Leboni, Bada’.

Van de West-Toradjatalen is de belangrijkste het Parigi, dat behalve in zijn eigenlijke gebied ook naar het Z.O. langs de gehele kust verstaan wordt. De talen van Noord-Celebes nemen door haar eigenaardige positie ten opzichte van enerzijds de Philippijnse (eveneens Indonesische), anderzijds de overige Celebische talen een zeer belangrijke plaats in de Indonesische familie in. Over een groot gebied strekt zich uit het Tomini (waarbij zich andere leden van de Tomini-groep aansluiten). Het Gorontalo wordt door een voor Celebes talrijke bevolking (naar schatting 100 000 zielen) gesproken; in de havenplaats Gorontalo is, evenals in andere havens, echter sterke invloed van Maleis en andere talen.

Tot de Gorontalo-groep behoren ook Bwool, Boelanga, Kaïdipan, waarvan vooral het laatste merkwaardige punten van overeenstemming met de Philippijnse talen heeft. Verder naar het O. vindt men Bolaang-Mongondow, dat met het Ponosakan een tussenpositie inneemt tussen de Gorontalo-en de Minahassa-groep. De laatste kenmerkt zich door tal van overeenstemmingen met de Philippijnse talen: een zeer grote rijkdom aan voor-, in- en achtervoegsels. Men onderscheidt: Tontemboan, de voornaamste en best bekende Minahassa-taal, Tonsawang, Tondano, Tomboeloe e.a.

Op de Sangir-Talaoed-archipel spreekt men Sangir of Sangirees en het daaraan naverwante Talaoed. Door oud en intensief handelsverkeer is de invloed van het Maleis hier groot.

PROF. DR J. GONDA

Lit.: S. J. Esser, Klank- en vormleer van het Morisch (Verh. Batav.

Gen., dl 67, i927-33); A. C. Kruyt en N. Adriani, De Bare’e-sprekende Toradja’s van Midden-Celebes, dl III; Adriani, Spraakkunst der Bare’e-taal (Verh.

Batav. Gen. 70, 1931); Idem, Bare’e-Nederlandsch Woordenboek (1928); Taalkaart van Celebes (1914).

< >