Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CELASTRACEEËN

betekenis & definitie

is de naam van een tweezaadlobbige plantenfamilie uit de groep der Choripetalen. Zij omvat ca 430 soorten, met uitzondering der arctische over alle aardgordels verspreid, meest houtgewassen met enkelvoudige, dikwijls tegenoverstaande bladeren.

De kleine bloemen zijn nu eens tot dichasiën, dan weer tot trossen of pluimen verenigd, soms afzonderlijk in de bladoksels gezeten, en over het algemeen 4-tallig in alle kransen en 2-slachtig. De meeldraden staan tegenover de kelk op een kussenvormige honigschijf en het bovenstandige vruchtbeginsel is meerhokkig met 2, maar ook wel 1 of meer, meest rechtopstaande zaadknoppen per hok. De vrucht is een doosvrucht of een bes, soms ook een steenvrucht of een droge niet openspringende vrucht, al of niet van vleugels voorzien. De zaden zijn doorgaans voorzien van een helder gekleurde zaadmantel of arillus.Het bekendste geslacht van deze familie is het geslacht Evonymus L.., met 70 soorten in de gematigde gewesten. In Nederland heeft men daarvan E. europaea L., het zgn. kardinaalshoedje, een veel in bossen, vooral in de duinen, geziene struik met tegenoverstaande bladeren, dichasiale bloeiwijzen in de bladoksels en een vierkleppige, hokverdelende, lila gekleurde doosvrucht, waaruit de in een oranjegekleurde arillus opgesloten zaden aan een lange witte navelstreng naar buiten komen hangen. Als sierplanten worden gekweekt; E. latifolia (L.) Mill., met 5-tallige bloemen en op de kanten breed gevleugelde vruchten, afkomstig uit Centraal- en Zuid-Europa en Azië; E. verrucosa Scop., met ronde, met veel zwarte wratjes bezette takken, bruinachtige in plaats van geelachtige bloemblaadjes, gele vruchten en een slechts korte, rode zaadmantel, afkomstig uit Zuid- en Z.O.-Europa, Klein- en Oost-Azië; tenslotte de altijdgroene, uit Japan afkomstige, koudegevoelige E. japonica L., vooral in Zuid-Europa veel in heggen gekweekt, ook in bonte exemplaren.

Meer bekend is ook het 27 soorten rijke geslacht Celastrus L.. meest klimmende struiken uit de tropische en subtropische zones van beide halfronden, vooral van de bergen van Indië, China en Japan. De altijd witte, gewoonlijk kleine bloemen staan in okselstandige trossen. Als sierplant in tuinen wordt wel gezien: C. scandens L., uit Noord-Amerika, waar zij de dikste boomstammen verstikt. De schors dient als braakmiddel.

Die van C. senegalensis Lamk., uit tropisch Afrika, smaakt bitter en werkt purgerend.

Vermelding verdienen ten slotte: Catha edulis Forsk., een soort uit Arabië, Abessinië en Oost-Afrika, waarvan de bladeren wegens het cafeïnegehalte door de Arabieren en Abessiniërs worden gekauwd en de zgn. khat-thee wordt gezet, en het 12 tropische en subtropische struiken omvattende geslacht Cassine L., waarvan vooral Kaapse soorten bekendheid genieten, zo de C. crocea Presl., die het zgn. saffraanhout van de Kaap levert.

< >