onderdeel van de practische theologie, is de theorie, de leer van de catechese, d.i. van het door de Kerk aan haar onmondige leden gegeven onderricht. Het gebruik van het op zichzelf oude woord is eerst van het eind der 18de eeuw, het wordt dan toegepast op het door vragen uitlokken van antwoorden, de Socratische methode.
Gatechetiek is afgeleid van het Griekse katêchein, mondeling onderrichten, in het N.T. iemand iets mededelen. Latijn: catechizare zoals in de titel van Augustinus’ geschrift De catechisandis rudibus, wel te verstaan niet van onderwijs aan kinderen, maar van de voorbereiding van wie in de kerkelijke gemeenschap zouden worden opgenomen. De catechetiek handelt achtereenvolgens over de geschiedenis van de catechese, over doel en methode, de catecheet, de leerling, de stof van het onderwijs, de lokalen, de leermiddelen (boekjes, platen, atlassen, voorwerpen en modellen bij de Bijbelse geschiedenis). Hulpwetenschappen voor de catechetiek zijn: de paedagogiek en de paedagogische psychologie.Lit.: A. van Veldhuizen, Katechetiek (Groningen 1925); J. H. Maronier, Gesch. van het godsdienstonderwijs ('s-Hertogenbosch 1873); A. Troelstra, De toestand der catechese in Nederland vóór de reformatie (Groningen 1901); L.
Knappert, Ons godsdienstonderwijs (Assen 1905); T. Hoekstra, Psychologie en catechese (1916); B. ter Haar, Catechetische moeilijkheden en mogelijkheden (Assen 1934); A. C. van Uchelen, Het heilig onderricht der kerk (Amsterdam 1946); P. ten Have, Een methode van bijbelse catechese (Groningen 1946); O. Hammelsbeck, Der Kirchliche Unterricht (München 1939); P. van Duy vendijk, J.
B. Visser, S. Visser, Paedagogische Psychologie (2Groningen 1937); H. Schreiner, Paedagogiek uit het geloof, uit het Duits vert. d.
H. Kluin (Neerbosch 1933). Van R.K. zijde nog Heinr. Mayer, Katechetik (Freiburg i.
Br. 1924); H. Kautz, Neubau d. kath. Religionsunterrichtes, 3 dln (Kevelaer 1926); M. Glatterer S.J., Katechetik od.
Anleitung z. Kinderseelsorge (Innsbruck 41931) > W. R. de Jong, Katechetik (Hilversum 31948).