L. is de naam van een merkwaardig plantengeslacht uit de familie der Campanulaceeën, met een paar soorten op de Canarische eilanden, de bergen van tropisch Afrika, enz. De meest bekende soort, C. campanulata L. van de Canarische eilanden, heeft een knolvormige wortel, een meer dan een meter hoge, vertakte stengel met tegenoverstaande, gesteelde, onbehaarde blauw-groene, min of meer hartvormige bladeren met getande rand en grote, prachtige, lichtgele of blauwachtig-gele bloemen met purperbruine aderen, die 6-tallig zijn.
De vrucht is een 6-kantige, 6-hokkige, hokverbrekende doosvrucht. Zij is een fraaie sierplant, die men in de kamer of in een warme kas bij 5-8 gr. C. door de winter moet brengen. In Aug. of begin Sept, begint de knol uit te lopen, waarna men hem in verse aarde, half bladaarde, half vruchtbare tuinaarde, verplant.
Gedurende de bloeitijd moet de plant volop zonneschijn en veel water hebben. Is zij uitgebloeid, dan vermindert men allengs de aanvoer van water, en als de bladeren geel worden, laat men de plant droog staan, totdat de knol weer begint uit te lopen.