(Chalon ca 470 Arles 27 Aug. 543) stamde uit voorname Romeinse familie in Gallië. Hij trad in het klooster te Lerinum, volgde de school van Julianus Pomerius te Arles, waar hij priester werd gewijd.
Daar kreeg hij de leiding van een klooster (499) en beklom in 502 de aartsbisschoppelijke zetel van Arles, waar hij gedurende 40 jaar een voorbeeld was van goede herder, verdediger der kerkelijke leer te midden van godsdienstige en politieke woelingen, en bevorderaar der kerkelijke tucht. Nog vóór Benedictus (520) stelde hij twee kloosterregels op (Patrologia Latina, t. 67), één voor mannen en één voor vrouwen; deze laatste werd meerdere eeuwen lang in talrijke vrouwenkloosters gevolgd. Hij bepaalde dat de priesters jongelingen in hun huizen zouden opnemen om ze op het priesterschap voor te bereiden (oorsprong der domscholen). Hij was voorzitter van het Concilie van Orange (529), waar het Semipelagianisme veroordeeld werd, en is wellicht de beste volksredenaar der Oudheid, van wie talrijke preken bewaard zijn.G. Morin heeft zich ingespannen om een critische uitgave te verzorgen van al de werken van Caesarius: 270 sermonen, Regel voor Monniken en Maagden, Tractaat over de Drieëenheid en twee tractaten tegen de Semipelagianen. Sommigen schrijven hem het auteurschap toe van de Pseudo-Athanasiaanse geloofsbelijdenis.
Lit.: P. Lejay, Le röle théologique de Césaire d’Arles (Paris 1906); D. Cappuyns, L’origine des capitula d’Orange 529, Recherches de Théol. anc. et médiév. (1934), blz. 121 en vlg.