is de Nederlandse naam van een tot de familie der Loganiaceeën behorende boom Strychnos Nux vomica; een andere naam is kraanoog. De eerste naam heeft betrekking op de fysiologische werking van de zaden, de tweede is ontleend aan de vorm van de platte, ronde zaden met een kleine verhevenheid. De boom groeit vooral in de kustlanden van Voor-Indië, maar ook elders in tropisch Azië.
Het geslacht Strychnos is over alle tropische streken van de aarde verspreid en het is zeer bekend om zijn giftigheid.Deze giftigheid wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van een aantal alkaloïden, waarvan de bekendste zijn strychnine en brucine, die in het zaad in ongeveer gelijke hoeveelheden voorkomen; het totale gehalte varieert van 2 tot 5 pct. Beide alkaloïden smaken intensief bitter; een oplossing van strychnine van 1: 300.000 is nog duidelijk bitter. Behalve in Strychnos Nux vomica komen strychnine en brucine ook nog voor in andere Strychnos-soorten, o.a. in Strychnos Ignatii.
Het gebruik van strychnos in de geneeskunde dateert uit de tijd van de Arabieren (ca 1000), de bloeitijd van de medische school te Bagdad. Extract en tinctuur van strychnos, zowel als strychnine zelf, worden tegenwoordig nog als tonicum gebruikt; zij zijn in een dezer vormen bestanddelen van de talloze tonica, die onder allerlei verschillende namen in de handel zijn.
Van strychnine gebruikt men in de regel het nitraat, dat een gekristalliseerd, goed oplosbaar zout vormt en zeer giftig is. Vergiftiging veroorzaakt tetanusachtige krampen, die met de dood kunnen eindigen. Als tegengif geeft men barbituurzuurderivaten, die in de ader worden ingespoten. Omgekeerd kan strychnine dienst doen als tegengif bij slaapmiddelvergiftiging.
Brucine, dat chemisch zeer nauw verwant is aan strychnine, heeft een veel zwakkere werking. Het wordt op zichzelf weinig als geneesmiddel gebruikt.
In Zuidamerikaanse strychnossoorten zijn andere alkaloïden aangetoond, die de werkzame stoffen vormen van het curare.
PROF. DR J. KOK