naam van graven van Vlaanderen:
Boudewijn I
(gest. 879), was nog geen „graaf van Vlaanderen” zoals men dit later verstond. Hij was een Karolingisch ambtenaar, over wie heel weinig bekend is. Zijn vader heette Audacer. Uit welke streek Boudewijn afkomstig was weet men niet, al bestaan aanwijzingen voor betrekkingen met Laon. Hij was graaf, en reeds een eerste maal gehuwd geweest, toen hij in 862 Judith schaakte, de dochter van koning Karel de Kale, die in Senlis door haar vader min of meer gevangen werd gehouden. De koning was hierover uiterst verbolgen; Boudewijn en Judith moesten eerst naar Lotharingen, later naar Rome vluchten.
Boudewijn dacht er een ogenblik aan, een toevlucht te zoeken bij de Noormannen. Dank zij de bemiddeling van paus Nicolaas I gaf de koning ten slotte zijn toestemming tot het huwelijk. Hij schonk na de verzoening aan zijn schoonzoon landgoederen en stelde hem aan tot graaf van sommige gouwen tussen Schelde en Artois, o.a. van de Vlaandergouw (kuststreek tussen Zwijn en Aa), de Gentergouw, Waas, en Ternois (om Sint-Omaars). Boudewijn bekleedde later een vooraanstaande positie in het rijk, doch werd nooit, zoals men het vroeger voorstelde, landsheer tussen Artois, zee en Schelde. Judith schonk hem twee zonen, Boudewijn en Rudolf. Boudewijn I stierf in 879. Waarschijnlijk overleefde Judith hem.
Boudewijn II
(gest. 918) is de eigenlijke stichter van het Vlaamse vorstendom. Hij was nog vrij jong bij de dood van zijn vader en had dadelijk te stellen met de geweldigste inval der Noormannen uit de gehele 9de eeuw. De Scandinaviërs bezetten jarenlang nagenoeg gans het latere Vlaanderen. Boudewijn II hield zich vermoedelijk schuil in de moerassen van Vlaandergouw. Toen de Noormannen echter in 883 het leeggeplunderde land verlieten, wist hij in de algemene ontreddering zich met weinig moeite meester te maken van geheel het N. van het latere Vlaanderen. Hij wierp zich na 887 in de strijd tussen Robertijnen en Karolingen in Frankrijk, enerzijds om zijn gezag door de koning te doen erkennen, anderzijds om zijn grondgebied uit te breiden.
Na langdurige oorlogen, waarin zijn broeder Rudolf sneuvelde, bleef hij meester van een uitgebreid gebied, dat de streek van Boulogne en het Terwaanse (Ternois) omvatte, doch niet Artois, dat hij zo fel begeerde, noch Vermandois, dat herhaaldelijk in zijn handen was gevallen doch telkens weer verloren was gegaan. In zijn gebieden had de graaf zich meester gemaakt van een groot deel van het staatseigendom, kerkelijk en misschien privaat grondbezit, en zo beschikte hij over een geweldige rijkdom, die hij gebruikte om ridders te bezoldigen, wier aantal hem een der geduchtste vorsten van zijn tijd maakte. Boudewijn II was gehuwd met Elftrudis, dochter van de Engelse koning Alfred de Grote. Ze schonk hem vier kinderen, o.w. twee zonen, Arnulf (graaf Arnulf I) en Adalulf. Boudewijn II stierf in 918 en werd in de Sint-Pietersabdij te Gent begraven.
Boudewijn III
enige zoon van Arnulf I en van Adela van Vermandois, werd door zijn vader aangesteld tot mede-graaf, wellicht in het bijzonder voor het Z. van het vorstendom. Hij huwde met een dochter van de Saksische hertog Hermann Billung, Mathildis, die hem een zoon schonk, Arnulf (II). Boudewijn III stierf echter nog vóór zijn vader, op 1 Jan. 962.
Boudewijn IV
(gest. 1035), zoon van Arnulf II en van Suzanna-Rozala, was eveneens zeer jong toen zijn vader stierf. Het gevaar, dat het Vlaamse vorstendom uiteen zou vallen alvorens hij meerderjarig werd, werd voorkomen door het huwelijk van zijn moeder met de Franse kroonprins, Robrecht (latere koning Robrecht II), zoon van koning Hugo Capet. Zo verwierf de Vlaamse dynastie de bescherming van de kroon, wat Boudewijn de tijd gaf zelf de toestand in handen te nemen. Zijn eerste taak was, het centrale gezag te herstellen, door de verschillende heerschappijen, die zich binnen het graafschap gevormd hadden, uit te schakelen. Aldus werden de Westfriese graven spoedig uit Gent en Waas verdreven, alsmede Eilbode uit zijn graafschap Kortrijk. De graafschappen in het Z. (Boulogne, Guines, St Pol) bleven echter bestaan.
Deze waren niet zo hinderlijk voor Boudewijns politiek, die er een was van expansie naar het O., over de Schelde, in Lotharingen. Ca 973 had de keizer versterkte zones (marken) langs de oostelijke Schelde-oever opgericht: in het Z. te Valencijn (Valenciennes), in het Centrum te Eename (nabij Oudenaarde) en in het N. te Antwerpen. Van ca 1000 af zouden de Vlaamse graven al hun krachten inspannen om eerst deze vestinggordel te doorbreken, en daarna hun gezag uit te breiden, zo ver mogelijk naar het O. toe. Ze botsten daarbij natuurlijk op de tegenstand van de keizer en van diens vertegenwoordigers, de bisschoppen van Kamerijk, Luik en Utrecht. Daartegenover stond, dat de plaatselijke graven, en zelfs de hertog van Neder-Lotharingen, dikwijls met de Vlamingen samenspanden, om meer zelfstandigheid te verwerven. Allerlei andere machthebbers, met name de koningen van Frankrijk, Engeland, Denemarken, de hertogen van Normandië e.a., speelden nog een rol in die oorlogen.
Na een langdurige strijd, gekenmerkt door de inneming van Valencijn door Boudewijn, de vruchteloze belegering van die stad door de verenigde legers van de keizer, de Franse koning en de hertog van Normandië, de inneming van Gent door de keizer, slaagde Boudewijn er in Valencijn en het omliggende gebied enerzijds, Walcheren en de Zeeuwse eilanden anderzijds, vreedzaam in leen van de keizer te houden. Deze eerste faze is ten einde in 1015. Pas op het einde van zijn leven heeft Boudewijn ook successen behaald in het middenvak van de versterkte zone: in 1033 of 1034 werd hij meester van Eename en de afhankelijke graafschappen. Op dat ogenblik heerste de graaf van Vlaanderen over beide oevers van de Schelde, van Valencijn af tot aan de zee, behalve nabij Antwerpen.
Niet minder belangrijk is het streven van Boudewijn IV om aan zijn gezag binnen het graafschap een degelijke basis te geven door de uitbreiding voor te staan van de godsvrede. Ten slotte dient vermeld zijn grote activiteit als kerkhervormer. Met zijn medewerking werd het kloosterleven in Vlaanderen door Richard de Saint-Vannes opnieuw ingericht overeenkomstig de oorspronkelijke Benedictijnse leer.
Boudewijn IV is gehuwd geweest met Ogiva van Luxemburg, die hem één zoon schonk, Boudewijn (V), en een dochter, die trouwde met de graaf van Leuven, Hendrik I. Op het einde van zijn leven huwde Boudewijn IV een tweede maal, thans met een dochter van hertog Robrecht van Normandië. Boudewijn stierf op 30 Mei 1035 en werd begraven in de Sint-Pietersabdij te Gent.
Boudewijn V
van Rijsel (graaf van 1035-1067) heeft de politiek van zijn voorganger voortgezet. Na enige jaren van betrekkelijke vrede, moest hij de strijd voor de machtsuitbreiding in het Oosten weer opnemen. Hij had immers af te rekenen met de aanspraken van Herman, graaf van Henegouwen, die zowel het gebied rondom Valencijn als dat rondom Eename opeiste. De Vlaamse graaf was niet erg gelukkig in die strijd en bij de eindovereenkomst van 1047 moest hij Valencijn aan Henegouwen afstaan. Van 1047 af gaat ook Boudewijn V de grote strijd aan tegen de keizer. Hij had daarbij tot bondgenoten de koning van Frankrijk en een aantal graven uit Lotharingen, de hertog inbegrepen, en tot tegenstanders, behalve de keizer, de bisschoppen van de Rijkskerk, en op sommige ogenblikken, de paus, de koning van Engeland en de koning van Denemarken.
Herhaaldelijk viel Boudewijn binnen in Lotharingen, herhaaldelijk kwam de keizer naar Vlaanderen afgezakt, terwijl Engelse en Deense vloten voor de Vlaamse kust kruisten. De strijd was nog onbeslist, toen keizer Hendrik III plots overleed in Oct. 1056. Zijn zoon, Hendrik IV, was nog een kind, en de regentes, keizerin Agnes, wenste een spoedige vrede met Vlaanderen. Reeds in Dec. 1056, op de Rijksdag te Keulen, werd deze gesloten. Het huwelijk van de opvolger van Boudewijn V, Boudewijn (VI), met Richildis, de gravin en erfgename van het graafschap Henegouwen, werd hierbij bekrachtigd. Zo kwam Henegouwen (met Valencijn) dan weer in de Vlaamse invloedssfeer.
Boudewijn V zette deze huwelijkspolitiek voort: in 1063 huwde hij zijn jongste zoon, Robrecht, uit aan Gertrudis, weduwe van graaf Floris van Holland, zodat ook dit graafschap onder Vlaamse invloed kwam te staan. Op het einde van zijn leven werd Boudewijn V nog voogd over de minderjarige Franse koning Philips I, zijn neef. Hij belette echter niet de expeditie naar Engeland van zijn schoonzoon Willem de Veroveraar, wat hij wel had gekund. Daardoor droeg hij een zekere verantwoordelijkheid voor het ontstaan van het Anglo-Normandische rijk, dat voor de Franse koningen zo gevaarlijk zou worden.
Boudewijn was gehuwd met Adela, de dochter van de Franse koning Robert II de Vrome. Zij schonk hem twee zonen, Boudewijn (VI) en Robrecht (de Fries). Hij stierf in 1067, na zijn jongste zoon plechtig van alle aanspraken op de opvolging afstand te hebben laten doen.
Boudewijn VI
(vóór of in 1039 - 1070), oudste zoon van Boudewijn V van Vlaanderen, werd graaf van Henegouwen ca 1051 door zijn huwelijk met Richildis, weduwe van graaf Herman van Henegouwen, en tevens graaf van Vlaanderen na de dood van Boudewijn V in 1067. Zolang deze leefde, schijnt Boudewijn VI wel een aanzienlijke rol te hebben gespeeld, doch steeds in de schaduw van zijn vader. Zijn korte zelfstandige regering werd door geen enkele belangrijke gebeurtenis gekenmerkt. Vermelden we alleen de aankoop van Geeraardsbergen, met het doel de verdediging van de nieuw verworven gebieden beoosten de Schelde aanzienlijk te verbeteren.
Richildis van Henegouwen schonk aan Boudewijn VI drie kinderen: Arnulf, de latere graaf van Vlaanderen en Henegouwen Arnulf III, Boudewijn, die graaf van Henegouwen zou worden (Boudewijn II) en één dochter, Agnes.
Boudewijn VII
(graaf van 1111-1119), de laatste wettige afstammeling in mannelijke lijn van Boudewijn I van Vlaanderen, werd geboren in 1093 en was zoon van graaf Robrecht II (van Jeruzalem) en van Clementia van Bourgondië. Hij huwde met Agnes, dochter van hertog Alanus IV van Bretagne, huwelijk dat later wegens verwantschap door de paus ongeldig werd verklaard. Toen graaf Robrecht tijdens een krijgstocht sneuvelde, volgde Boudewijn, nog zeer jong, hem op (Oct. 1111). Hij zette de Frans-gezinde, anti-Engelse politiek van zijn vader voort en stierf, evenals deze, aan de gevolgen van een wonde welke hij opliep in een gevecht tegen de Engelsen.
Boudewijn VII stelde zich bewust ten doel, in zijn staat orde en vrede te doen heersen, en vervolgde dit oogmerk met een onverbiddelijke strengheid, die zeer spoedig legendarisch werd en hem de bijnaam „Hapkin”, d.w.z. „met de bijl”, bezorgde. Herhaaldelijk liet hij landsvreden afkondigen, en wee hem die ze dorst verbreken. Deze politiek hield verband met het groeiende belang van de handel en van de stadsbevolking. De rovende ridders belemmerden het economische leven, en dit streven van Boudewijn VII, dat onder zijn opvolger Karel de Goede op een crisis zou uitlopen, is de overgangsfaze van het overwicht van de ridderstand naar dat van de economisch actieve stadsbevolking. Boudewijn VII stierf kinderloos, na zelf zijn neef Karel (de Goede) van Denemarken tot opvolger te hebben aangesteld.
Boudewijn VIII
graaf van Vlaanderen (zie Boudewijn V van Henegouwen).
Boudewijn IX
graaf van Vlaanderen (zie Boudewijn I van Constantinopel).
PROF. DR J. DHONDT
Lit.: F. L. Ganshof, Vlaanderen onder de eerste graven (Brussel 1944); J. Dhondt, Korte geschied, v. h. ontstaan v. het graafsch. Vlaanderen (Brussel 1943).