hoofdstad van het Frans dep. Aisne, met (1946) 17 400 inw. in het landschap Laonnais (tot het voormalig Picardië behorende), op 188 m op een driehoekige, steil hellende heuvel in het midden van een vruchtbare vlakte gelegen, is een belangrijk^spoorwegknooppunt.
Zij bestaat uit de oude stad op de heuvel en een aantal nieuwe wijken aan de voet. Het voornaamste gebouw is de kathedraal. Hieraan werd reeds in 1160 begonnen. In 1215 werd met de verlenging van het koor een aanvang gemaakt, waarbij 5 traveeën ontstonden met rechte afsluiting. Dit laatste, dat ook in Engeland veelvuldig voorkomt, wijst op invloed der Noormannen. De torens zijn oorspronkelijk bedoeld geweest met achthoekige stenen pyramiden, omgeven door kleinere op de hoeken. Hiervan zijn aanwijzingen te vinden bij Villard de Honnecourt. Opvallend is de merkwaardige versiering der torens met figuren van ossen. Verder liggen in de oude stad het bisschoppelijk paleis (12de-14de eeuw), de i3de-eeuwse stadspoorten (Porte d’Ardon en Porte de Soissons) en de 12de-eeuwse kerk van St Martin.De stad heeft enige industrie. Laon, wellicht het Bibracte, waarover Caesar spreekt, was sedert 497 een bisschopszetel en in de 10de eeuw de residentie der laatste Karolingen. In de 12de eeuw werd het het uitgangspunt voor de beweging der „communes” tegen de bisschop. Tot in de 12de eeuw bleef het de officiële hoofdstad. Door haar sterke ligging ontwikkelde zij zich sedert de 16de eeuw vooral als vesting en werd in 1814 en in Wereldoorlog I fel omstreden en zwaar beschadigd.
In Wereldoorlog II leed de stad zeer onder de bombardementen van Juni 1940 - Augustus 1944, waarbij vooral het lage deel verwoest werd.
Lit.: J. Marqueset, A travers le vieux L. (1910); En marge de l'histoire de L. (1911); L. Broche, La cathédrale de L. (Paris 1926) ;H. Adenauer, Die Kathedrale von Laon (Düsseldorf 1934) ; M. de Sars, L. et ses environs (Laon 1938).