Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bonaire

betekenis & definitie

een der Nederlandse Benedenwindse Westindische eilanden, ligt 70 km ten O. van Curaçao, heeft een zeer onregelmatige vorm, is 35 km lang, 5-10 km breed en heeft een oppervlakte van 246 km2, volgens anderen 275 km2. De kortste afstand tot de kust van Venezuela bedraagt 93 km.

Het eiland telt 5798 inwoners, d.i. 23,6 per km2. Het grootste gedeelte daarvan woont in het dorp Kralendijk (zo geheten naar de jonge koraalbodem, waarop de huizen gebouwd zijn) en in de omgeving daarvan. Een tweede dorp, Rincón ( = uithoek) genaamd, is fraai gelegen in een dal. Verder vindt men op Bonaire slechts alleenstaande woningen.Bonaire bestaat, wat de bodem betreft, uit twee zeer verschillende delen: het W. gedeelte is bergachtig, de O. helft vlak en verheft zich nauwelijks boven de zeespiegel.

Aan de Z.kust, op de verbindingsplaatsen der beide gedeelten, is een ruime bocht, waaraan het dorp Kralendijk (of Playa = Het Strand) ligt. Op slechts korte afstand (2 km) vóór het dorp ligt het 600 ha grote, met laag kreupelhout begroeide, onbewoonde eiland Klein-Bonaire. De ruimte tussen het eilandje en de kust vormt een goede rede, die alleen bij W. wind gevaarlijk is. Kralendijk is tamelijk onaanzienlijk. Behalve het gouvernementsgebouw, een groot fraai huis. waarin de Nederlandse gezaghebber woont, zijn er slechts weinig stenen huizen. Ten Z. daarvan ligt een oud, geheel vervallen fort.

In de nabijheid staan enkele huizen, het hospitaal en een Protestantse kerk. Het andere gedeelte van Kralendijk wordt gevormd door de zgn. Savannah, een woeste vlakte, in de regentijd dadelijk onder water, maar anders door een dikke stoflaag bedekt. Hier staan enige betere woningen, te zamen het gehucht Rieba piedra vormend, terwijl in het O. en Z. nog twee andere gehuchten liggen, Mundo Nobo en Hikiboko. Daar de handel weinig te betekenen heeft en de landbouw zich beperkt tot enkele maïsvelden, leven de bewoners van de geitenfokkerij en van het verzamelen van divi-divi en verfhout. De mannen zijn dikwijls werkzaam op de oliebedrijven van Aruba en Curaçao. Men heeft in Kralendijk vaak gebrek aan drinkwater, daar er geen voldoende regenbakken zijn en de bronnen aan de kust brak water bevatten, zodat het drinkwater van ver afgelegen plaatsen moet worden gehaald.

Rincón, gelegen in het midden van het W. gedeelte, was ca 1860 nog maar een klein gehucht uit armoedige strohutten bestaande. Het is echter sinds die tijd tot een dorp aangegroeid, dat tegenwoordig ongeveer 1500 inwoners telt. Het ligt in een vruchtbaar dal, waarin slechts enkele rotsachtige gedeelten voorkomen, terwijl de bronnen hier een voldoende hoeveelheid goed drinkwater opleveren. Het dorp heeft een R.K. kerk, een school en een eenvoudige pastoorswoning.

Evenals Curaçao bezit ook Bonaire een groot aantal kleine, door koraalwallen afgesloten zeebekkens, waarvan dat van Goto en het Pekelmeer aan de Z.kust en dat van Slachtbaai aan de W.kust de voornaamste zijn. Het Gotomeer is bekend om het grote aantal flamingo’s, dat zich er ophoudt. Het karakter daarvan is op beide eilanden hetzelfde. Op het bergachtig W. gedeelte verheft zich de Brandaris, een kegelvormige berg met twee toppen, resp. 177 en 254 m boven de zeespiegel gelegen. Van hier strekt zich een lange bergrug in Z.O. richting naar Rincón uit, en een tweede gaat in dezelfde richting van Karakao uit. Beide vertonen een aantal hoogten, die als ronde kappen en kleine spitsen zich boven de gemeenschappelijke basis verheffen.

Daarvan zijn de Joewa en de Macacoe de meest geprononceerde en tevens de hoogste toppen (200 m). Langs de kust loopt een gebergte van hetzelfde karakter als dat op Curaçao, want ook dit daalt aan de zeekant met steile terrassen af, terwijl de gebergten van de N.- en van de Z.-kust door een brug verbonden zijn, die hier echter wat breder is, de vorm van een plateau aanneemt en een gemiddelde hoogte van 40 m heeft.

Het voornaamste dal op Bonaire is dat van Rincón. Het is een keteldal, met een opening naar het Z. W. in de richting van Goto, overigens door steile hellingen afgesloten. De bergruggen van het binnenland worden gescheiden door een lengtedal, terwijl een derde dal zich van de voet van de Brandaris in N.O. richting tot aan de kust uitstrekt.

De geologische geaardheid van Bonaire toont veel overeenkomst met die van Curaçao. Terwijl de O. helft bijna geheel uit koraalkalk en alluvium is samengesteld, in het midden en langs de N.- en N.W.-kust quartaire kalkgesteenten voorkomen, wisselen in de W. helft diabaas, porfier- en krijtgesteenten elkander af.

De drie eilanden Curaçao, Aruba en Bonaire vertonen in hun geologische geaardheid een zeer duidelijk in het oog lopende overeenkomst met de Cordilleras van het vasteland. Zij zijn schakels van een keten van eilanden, die zich van het W. naar het O. uitstrekt en waarvan het oudste, op Aruba gelegen hoofdgebergte, dezelfde ruggen vertoont.

Fosforieten komen voor in zgn. „pockets”, nergens de moeite van de exploitatie waard. Het enige mineraal van belang is het zout, dat reeds vroeg op Bonaire werd gewonnen; de kalk, die voorheen in belangrijke hoeveelheden werd uitgevoerd, neemt nu geen belangrijke plaats meer in. De pannenbakkerij heeft sinds 1898 niet meer gewerkt.

Het klimaat van Bonaire stemt met dat van Aruba en Curaçao overeen; het is warm, droog en gezond. Gebrek aan regen is het grootste ongeluk, zodat o.a. in 1898, toen er geen druppel regen viel, de gehele oogst is mislukt en het gebrek aan drinkwater de oorzaak was van ziekten. De plantengroei is dan ook vrij gering; alleen het W. gedeelte van Bonaire heeft een betrekkelijk weelderige plantengroei, waarschijnlijk door de beschutting tegen de passaatwinden.

De land- en tuinbouw zijn onbeduidend, zodat zelfs van het hoofdproduct, een maïssoort, niet voldoende verbouwd wordt om in de behoeften te voorzien. Vruchtbomen zijn er niet. Slechts ⅓ van de bevolking doet aan landbouw. Een ernstig beletsel voor verbetering van de landbouwtoestand vormt het grootgrondbezit. Door dammen tracht men het regenwater in stuwbekkens op te zamelen.

Met de veeteelt is het iets beter gesteld: geiten (kabrieten), schapen, ezels.

Behalve vlees, dat op het eiland goedkoop is, gevogelte, dat in grote hoeveelheden geteeld wordt, en vis, die door de zee overvloedig wordt geleverd, moet alles wat de bevolking nodig heeft, ingevoerd worden van Curaçao. Daarheen voert men uit zout, aloëhars, dat gebruikt wordt bij de bereiding van verven, cosmetische artikelen en geneesmiddelen en dat naar de V.S. en Europa verhandeld wordt, verder divi-divi (looistof van een peulvrucht) en geitenmest. Dit laatste wordt naar Guadeloupe en Barbados verscheept ten behoeve van de suikerriettuinen.

Ook op Bonaire bestaat de bevolking uit blanken, negers en kleurlingen. Het aantal blanken is er even gering, zo niet minder dan op Aruba, en bedraagt nauwelijks 1 pct van de bevolking. De taal van Bonaire is het Papiamentoe . Het aantal Protestanten bedraagt slechts enkele tientallen; de bevolking is verder geheel R.K. De Protestantse slavenhouders lieten vroeger de kinderen der slaven in de R.K. kerk dopen, om de afstand tussen de slaaf en zijn meester nog groter te maken.

Van Dissel meende, dat het eiland zijn naam te danken heeft aan de gezonde lucht „bon aire”, maar volgens professor Ernst in Caracas betekent de naam „het lage eiland”. Van de vroegere Indiaanse bewoners zijn nog rotstekeningen bewaard gebleven.

Lit.: Chumaceiro, Het eiland B. (’s-Gravenhage 1867); Bonaire-nummer van Neerlandia (Dec. 1907); Encycl. van Ned. West-Indië, art. Bonaire met lit.; Fr. M. Realino, Onze eilanden in Ned. West-Indië (1931); L.

Rutten, De geologische gesch. der drie Ned. Benedenwindsche eil. (De Westind. Gids 1932); W. J. van Balen. Zes Ned. Antillen; P.

J. Pijpers, Geology and Palaeontology of B., diss. Utrecht (1933).

Geschiedenis

De geschiedenis van de Benedenwindse A.B.C.-eilanden kan gevoeglijk aanvangen met de pogingen van Juan de Ampiés, om van San Domingo uit — zetel van de koninklijke audienca op Española — de slavenhandel tegen te gaan en de kleine eilanden weder te bevolken. Reeds in 1516 verhief de priester Las Casas zijn stem tegen de mensenroof in het Spaanse Indië. Aan Ampiés’ pogingen werd in 1527 abrupt een einde gemaakt doordat keizer Karel V in hetzelfde jaar een exploitatiecontract verleende aan de Welsers, Augsburgse bankiers. Teleurgesteld moest Ampiés zijn zending opgeven; slechts bleef hij meester van Aruba, Curaçao en Bonaire, bijkans ontvolkte eilanden. De agenten der Welsers legden zich met ijver toe op de slavenvaart — La Trata — om het bevolkingspeil te verbeteren, natuurlijk ten eigen profijte. Aan deze slavenhandel namen ook Nederlanders deel, lang voordat Spanje het eerste „Asiento de negros” sloot.

Na de Welsers traden de Spanjaarden weder op; zij vingen aan op de Benedenwindse eilanden een grote veestapel te fokken. In 1599 klaagden de Spaanse autoriteiten dat de Nederlanders de eilanden in de Caraïbische Zee — hun domein — bezochten.

Nauwelijks was het Twaalfjarig Bestand afgelopen, of Heren XIX voerden plannen tot oprichting van de West-Indische Compagnie uit (1621). Werkkapitaal werd gevonden in stout uitgevoerde kaapvaarten. Schouten plunderde in 1624 de Caraïbische eilanden. Na het verschalken van de Spaanse retourvloot door Piet Hein (1628), kon Pernambuco veroverd worden (1630/’31) en was men in het bezit van een steunpunt, vanwaar uit de kaapvaarten naar de Grote en Kleine Antillen konden worden ondernomen. Al spoedig bleek echter de afstand tussen thuishaven en werkterrein te groot. Eenvoudiger was het een steunpunt in de Caraïbische Zee zelf te hebben, waar gelegenheid was te verversen en te kalefateren.

Na St Maarten, waarvan in 1633 weder afstand moest worden gedaan, werd in 1634 Curaçao bezet, en om de vijand niet al te dicht in de buurt te hebben, ook nog Aruba en Bonaire. Op een kruistocht in 1625 in de Caraïbische wateren, zeilde Boudewijn Hendricksz, een der kapiteins van Piet Hein’s vloot, langs Bonaire om „verversingen”, vnl. geiten; hij liet er Spaanse krijgsgevangenen achter en laadde verf- en hardhout in.

De zoutrijkdom van Bonaire was in 1623 in Nederland bekend geworden. De W.-Ind. Cie gaf nu aan particuliere schepen tegen betaling hout- en zoutbrieven mede.

In 1644 dacht men er ernstig aan de marinebases op de 3 eilanden te verplaatsen naar Nieuw-Nederland. Dit denkbeeld vond geen doorgang, evenmin wilde men iets weten van de samenvoeging onder één bestuur van alle veroveringen in W.-Afrika en Brazilië. Daarentegen vond het voorstel de vestiging in N.-Amerika met die op de Benedenwindse eilanden tot één bestuursgebied te verenigen, gehoor. Tot directeur-generaal werd benoemd Pieter Stuyvesant (1647).

De West-Ind. Cie gaf in 1734 de slavenvaart op; zij stond echter wel toe, dat particulieren zich er mede bezighielden. De „lorredraaierij” in slaven kon zij toch niet afdoende bestrijden. Gedurende de Amerikaanse Vrijheidsstrijd bloeide de handel, inzonderheid op Curaçao, waar echter een einde aan kwam, toen in 1780 de Vierde Engelse Oorlog begon. Bonaire, gunstig gelegen aan de zeilroutes naar N.-Amerika en Europa, werd alleen als Compagnies-plantage geëxploiteerd. Tot 1795 zou de Nederlandse vlag over Bonaire en de andere Caraïbische eilanden blijven waaien.

In de Franse tijd was er weinig vertier, wel veel ellende. De verovering van Curaçao en de beide andere eilanden op 1 Jan. 1807 door de Engelsen bracht geen soulaas. Het was dus een allesbehalve welvarend gebied dat Nederland in 1816 terugkreeg. Getracht werd nu met overheidssteun landbouw, veeteelt en zoutwinning op Curaçao en Bonaire tot meerdere bloei te brengen. De rol van Curaçao was echter uitgespeeld en Bonaire en Aruba waren van even weinig belang als vroeger. De W.-Ind. koloniën werden als een lastpost beschouwd.

Commissaris-generaal J. van den Bosch poogde daarin verbetering te brengen. Van een economisch keerpunt kon echter niet worden gesproken, ook niet na de slaven-emancipatie.

De zoutindustrie op Bonaire bleef niet veel betekenen. De gouvernementscultures werden nog enige tijd voortgezet, maar eindelijk trad de liquidatie in, omdat alles te kostbaar was voor de zo berooide Nederlandse schatkist. De domeingronden van Bonaire werden in 1868 verkaveld en aan particulieren verkocht.

In de aanvang van Wereldoorlog I, bij de doorgraving van de landengte Van Panama (zie Panamakanaal) vestigde de Koninklijke Shell Groep op Curaçao een raffinagebedrijf; van deze plotselinge en fenomenale ontwikkeling dezer industrie heeft Bonaire niet of nauwelijks geprofiteerd. De bevolkingssterkte ging in de laatste decennia achteruit; in tegenstelling met Curaçao en Aruba verkeren Bonaire en de rest van de eilandengroep in ongunstige omstandigheden.

PROF. DR C. GERRETSON

Lit.: G. W. Wormser e.a., Nederland in de vijf werelddeelen (Leiden 1947); J. C. de Haan en P. J. van Winter, Nederlanders over de Zeeën (Utrecht 1940); J. van Heemstra e.a., Ons Koninkrijk in Amerika, West-Indië (’s-Gravenhage 1947); W. R.

Menkman, De Gesch. van de West-Ind. Compagnie (Amsterdam 1947); ld., De Nederlanders in het Caraibische Zeegebied (Amsterdam 1942).

< >