Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bollandisten

betekenis & definitie

heten de paters Jezuïeten die de Acta Sanctorum uitgeven. Zij zijn genoemd naar Jan Bolland, die met de publicatie van het werk begon.

Heribert Rosweyde (1569-1629) was de voorloper en de wegbereider van de latere Bollandisten. Hij vatte het eerst het plan op van een critische uitgave van de hagiografische bronnen. In een prospectus, Fasti sanctorum quorum vitae in belgicis bibliothecis manuscriptae, liet hij zijn voornemen kennen. De hagiografiche bronnen moesten in haar oorspronkelijke tekst hersteld worden. De heiligenlevens zouden uitgegeven worden volgens orde van de liturgische kalender. Het werk zou achttien delen omvatten.

De laatste twee delen bleven voorbehouden aan critische nota’s en een algemene index. De Vitae Patrum (1616), een uitgave van de levens van de Kerkvaders, was het voornaamste werk van Rosweydius en mag beschouwd worden als model voor de Acta Sanctorum. Rosweydius verzamelde een groot aantal copieën van handschriften, die berustten in de bibliotheken van de Zuidelijke Nederlanden, materiaal, dat de kern werd van het latere Museum Bollandianum. Bij de dood van Rosweydius was er nog geen aanvang gemaakt met de publicatie van de Acta Sanctorum.Jan Bolland (1596-1665) besloot het door Rosweydius ontworpen werk ten uitvoer te brengen. Hij vestigde zich in het professiehuis der Jezuïeten te Antwerpen. Het oorspronkelijk plan werd weldra uitgebreid. Voortaan zouden niet alleen de heiligenlevens waarvan de teksten bewaard werden in de Zuidelijke Nederlanden, maar alle hagiografische bronnen zonder uitzondering voor de uitgave in aanmerking komen. De tekst van ieder heiligenleven zou met passend commentaar omlijst worden. In Godfried Henskens (Henschenius, 1601-1682) vond Bollandus weldra een knap en bescheiden medewerker.

In 1643 zagen de eerste twee delen van de Acta Sanctorum (maand Jan.) het licht. In 1659 sloot de dynamische en zeer critisch aangelegde Daniël Papebrochius (Papebroch of Papebroek, 1628-1714) zich bij de twee bovengenoemden aan. Met hem kreeg het werk een nog grotere omvang. Van een reis naar Italië en Frankrijk (1660-1662) keerden Papebrochius en Henschenius terug met een rijke oogst nieuw en ongekend materiaal. Papebroch, die terecht als de tweede stichter van het Bollandisme beschouwd wordt, werd nu de grote animator. Bij zijn dood waren er reeds drie en twintig delen van de Acta Sanctorum verschenen (1 Jan.-30 Juni). Hiermee was de eerste periode afgesloten, de schitterendste tevens, deze van het driemanschap van de stichters.

De taak die de Bollandisten op zich genomen hadden was uiterst delicaat. Zij kwamen in conflict met de Karmelieten, omdat zij, steunend op hun kennis van de hagiografische bronnen, de hoge oorsprong, die deze orde zich toeschreef, in twijfel hadden getrokken. In een edict van 14 Nov. 1695, door de Spaanse inquisitie uitgevaardigd, werden Henschenius en Papebrochius van ketterij beschuldigd. Pas in 1715 werd de veroordeling ingetrokken.

In de periode die loopt van de dood van Papebroch tot aan de opheffing van de Jezuïetenorde (1773) werd minder degelijk werk geleverd dan in de vorige. De commentaren uit deze periode zijn gekenmerkt door een zekere wijdlopigheid en oppervlakkigheid, die overigens eigen zijn aan de 18de-eeuwse eruditie in het algemeen. De voornaamste werkers waren J. B. Du Sollier, J. Stiltingh en C. de Bye.

De opheffing van de Jezuïetenorde bemoeilijkte ten zeerste de taak der Bollandisten. In 1778 moesten zij hun lokalen te Antwerpen ontruimen. Zij namen hun intrek in de abdij van Caudenberg te Brussel. Van de regering kregen de Bollandisten opdracht hun werk zo spoedig mogelijk tot een goed einde te brengen. Maar steeds meer kregen zij met materiële moeilijkheden te kampen. Op 16 Oct. 1788 moesten de Bollandisten hun arbeid stopzetten.

Zij kregen opdracht hun bibliotheek ten voordele van de schatkist te verkopen. Het Museum Bollandianum en de drukkerij werden overgenomen door de Norbertijner abdij van Tongerloo, waar het werk door oud-Bollandisten en Norbertijnen werd voortgezet. In 1794 zag deel VI van de maand Oct. te Tongerloo het licht. De volgende band zou pas een halve eeuw later verschijnen (1845). Het is in deze moeilijke periode dat de Bollandist Joseph Ghesquière en de oud-Jezuïet Cornelius Smet, in opdracht van de Keizerlijke Academie, de publicatie ondernamen van de Acta Sanctorum Belgii, een nieuwe reeks buiten het kader van de Acta Sanctorum. Van 1783-1794 werden zes delen van dit werk te Brussel en te Tongerloo gedrukt. Voor de Acta Sanctorum Belgii, die gaan tot het tweede derde der 8ste eeuw, werd de chronologische orde en niet die van de kerkelijke kalender gevolgd.

De aanhechting van België aan Frankrijk betekende voor de Bollandisten de genadeslag. Ze hielden op te bestaan voor een periode van nagenoeg vijftig jaar. Het Museum Bollandianum geraakte overal verspreid. Een deel ging verloren, het overige kwam in het bezit van openbare bibliotheken of particulieren. Op het huidige ogenblik is slechts een klein gedeelte van het „Museum” opnieuw in het bezit van de Bollandisten. De meeste handschriften berusten in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, terwijl ook Den Haag een klein fonds bezit.

In 1837 namen de Jezuïeten de verdere publicatie van de Acta Sanctorum weer ter hand. De nieuw opgerichte vereniging der Bollandisten had aanvankelijk met grote moeilijkheden af te rekenen. De handschriften waren overal verspreid en de traditie van de hagiografische arbeid was teloorgegaan. De Bollandisten vestigden zich te Brussel, waar zij nu nog hun goed uitgeruste werkbibliotheek bezitten (Sint Michielscollege). Het was de dynamische Victor De Buck (1817-1876) die, van 1850 af, terugkeerde tot de oude traditie en nieuw leven wekte. In 1882 werd Karel de Smedt voorzitter.

Hij ging over tot een vèrstrekkende reorganisatie van de hagiografische arbeid, die aangepast werd aan de normen gesteld door de moderne geschiedkundige wetenschap. Door zijn toedoen kwamen de zo onmisbare catalogi, inventarissen en repertoria van hagiografische bronnen tot stand. In 1882 werd het driemaandelijks tijdschrift, Analecta Bollandiana, gesticht. Het bevat tekstuitgaven, catalogi van manuscripten en verhandelingen. Van 1891 af werd het Bulletin des publications hagiographiques in de Analecta Bollandiana ingeschakeld. Publicaties die wegens haar omvang geen plaats konden vinden in de „Analecta” werden in een aparte reeks, de Subsidia hagiographica, opgenomen. Karel de Smedt werd bijgestaan door Albertus Poncelet, Franciscus van Ortroy, Hypolytus Delehaye, die hem na zijn dood in 1911 als voorzitter opvolgde, en door de oriëntalist Paulus Peeters, die op het huidige ogenblik de leiding heeft.

De Acta Sanctorum kende drie uitgaven. De originele editie verscheen te Antwerpen (tot en met dl III van Oct.), Brussel (dl IV en V van Oct.), Tongerloo (dl VI van Oct.), en van 1845 af opnieuw te Brussel. In 1925 verscheen het deel dat handelt over de heiligen, die op 10 Nov. vereerd worden. De uitgave van Venetië (1734-1770) gaat van dl I van Jan. tot dl V van Sept. In het midden van de 19de eeuw zette de Brusselse uitgever Greuze deze herdruk gedeeltelijk voort. Ten slotte bezorgde, van 1863 tot 1867, de Parijse uitgever Victor Palmé een volledige herdruk (tot dl XII Van Oct.).

J. CRAEYBECKX

Lit.: H. Delehaye, L’Œuvre des Bollandistes (1920); A. De Bil, Bollandistes, in, Dict. d’hist. et de géogr. ecclés., d. IX (1937); P. Peeters, L’Œuvre des Bollandistes (1942).

< >