Nederlands gereformeerd godgeleerde (Uplewert, Oost-Friesland, 1576 - Franeker 11 Sept. 1637), was een zoon van Johannes, predikant in Friesland, die was uitgeweken naar Oost-Friesland, doch dan in Friesland terugkwam. Johannes jr studeerde te Franeker, Heidelberg en Genève en werd 23 Sept. 1599 predikant te Sneek; hier bestreed hij de Doopsgezinden en gaf zelfs met zijn collega Gosuinus van Geldorp het boekje van Beza over het doden der ketters door de overheid in vertaling uit (1601); het gevolg waren plakkaten te Sneek tegen de diensten der Doopsgezinden.
In 1602 werd hij predikant te Enkhuizen, 1604 te Leeuwarden, waar zijn gezag spoedig groot was, terwijl hij ook werkelijk bemind werd. In 1607 werd Bogerman door Friesland afgevaardigd naar de voorbereidende samenkomst te ’s-Gravenhage voor de nationale synode met last vooral om de Confessie en de Catechismus te helpen handhaven; hij nam een streng contra-Remonstrants, supralapsarisch standpunt in. Behalve tegen de Jezuïeten, schreef hij ook tegen Vorstius, voor wie o.a. Hugo de Groot het opnam in zijn Ordinum Hollandiae et West-frisiae pietas (1613), door Bogerman beantwoord in 1614. Tot deze polemiek behoort ook Barlaeus’ Bogermannus Weerlegd (1615), wat de genoemde niet onweerlegd kon laten. Prins Maurits, partij kiezende tegen de Remonstranten, verkreeg Bogerman enkele maanden in zijn dienst te ’s-Gravenhage in 1618.
In dit jaar werd hij door Friesland tot afgevaardigde naar de grote Nationale Synode van Dordrecht benoemd; in de tweede zitting koos deze hem om zijn geleerdheid en kerkelijke ervaring tot voorzitter. Als zodanig heeft Bogerman de hoofdleiding gehad van de procedure tegen de Remonstranten, waarbij hij de Synode niet alleen als rechter, maar als partij liet fungeren. Op 14 Jan. 1619 wees hij de Remonstranten in toorn ter vergadering uit: het oordeel was gevallen.Over de gestie van Bogerman als voorzitter luiden de oordeelvellingen verschillend, waarbij, behalve misschien bij Trigland, vooringenomenheid een rol speelt. Na de Synode werkte hij enkele maanden te Utrecht voor de invoering der kerkorde en predikte er ook, doch hij keerde reeds in Aug. 1619 naar Leeuwarden, waar hij thuis behoorde, terug. Hij stond prins Maurits in zijn laatste uren bij (23 Apr. 1625) en werd medevertaler bij de Statenvertaling van het Oude Testament en medewerker bij het overzien van het geheel in 1633 en tijdens de druk. In dit jaar werd hij tot hoogleraar te Franeker benoemd, doch te Leiden arbeidende, kon hij er eerst in 1636 zijn intrede doen. Men vereerde hem met het doctoraat en de titel van professor primarius. Zijn krachten waren echter reeds gesloopt; nog vóór de aanbieding van de nieuwe Bijbelvertaling aan de Staten in 1637 overleed Bogerman te Franeker op 11 Sept.
PROF. DR J. N. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK
Bibl.: Spieghel der Jesuiten ofte catechismus van der Jesuiten secte (u. h. Frans) (1608); Specimen conscientiae, candoris... D. Vorstii de immensitate sive omnipraesentia essentiae Dei (1612); Ad script... D. H.
Grotii annotationes (1614); Praxis verae poenitentiae sive meditationes in historiam lapsus Davidis (1616); Het Christelijck overlijden van den doorl. Prince Mauritius van Nassau (1625); Tractatus theologicus de salutari usu iudiciorum Dei (1637).
Lit.: H. Edema van der Tuuk, Joh. B. (1868); Het Prot. Vaderland I, 466-476; N. Ned. Biogr.
Wb. I, 390-394.