vroeger als scheldwoord en nog gemeenzaam Arminianen; thans officieel Remonstrants-Gereformeerd. De eerste helft van deze naam naar de Remonstrantie van 1610, geen politieke maar een godsdienstige apologie; de tweede helft, omdat hun verzet tegen het dogma der voorbeschikking de noodzakelijke correctie bedoelde van dit onderdeel der Gereformeerde leer in de geest der rekkelijken. Arminius’* naam is misbruikt voor twisten, die hij verfoeid en een partij, die hij nooit gewild heeft.
Waren er Remonstranten vóór de Remonstranten ? Het is altijd hachelijk, voorbereiders ener geestelijke beweging, althans het wezenlijk verband, aan te wijzen. Dit mag men veilig en verantwoord zeggen, dat onze nationaal-Gereformeerden, van Gnapheus over Veluanus tot Coolhaes, met de Remonstranten gelijk gestemd zijn ten opzichte van de algemene gratie, het kindschap Gods, de beperkte vrije wil na de val overgebleven, het verzet tegen de leer der voorbeschikking, tegen kettervervolging, anti-confessioneel, maar Bijbels. De processen tegen Coolhaes, Herberts, Sybrants, Boon en Wiggertsz., het gebeuren met de eigenlijke Remonstranten en al dit voorgaande zijn schakels van één keten, phasen in de strijd tussen het precieze en rekkelijke element in ons Gereformeerd Protestantisme. Episcopius ter synode te Dordrecht 1618/19 is de drager van de overtuiging, dat een Christen het wagen moet met de Schrift en die haar als dienaresse is toegevoegd, de rede, en dat hij ter wille van de waarheid zich stellen mag tegenover dogma en traditie. Het eigenlijke Remonstrantisme vertoont zich dan als orthodox-Gereformeerd, maar wil de uitleg van de Bijbel nimmer aan een bepaalde belijdenis binden. Het beschouwt de verdraagzaamheid als zijn „beste cieraat”; tegen een harde predestinatieleer predikt het bovenal de wijsheid, rechtvaardigheid en liefde van God, die in geen geval als auteur der zonde mag worden gezien, en de consciëntie, om ’s mensen verantwoordelijkheid te kunnen handhaven.In de aanvang der 17de eeuw, als Holland aan de spits staat, heersen de rekkelijken, hier en daar met lichte onderdrukking der tegenpartij. Dan gaat op noodlottige wijze de politieke kamp om de hegemonie van Holland zich met de godsdienstige twisten mengen: de strijd tussen Arminius en Gomarus, eerst te Leiden in de academische aula, weldra tussen Jan en Alleman; de wens der preciezen naar een nationale synode; het praeparatief convent van Mei 1607, waar formuliergezag en geloofsvrijheid tot geen vergelijk kwamen; het Alkmaarse kerkgeschil (1609') tussen Van Hille en Venator als een verkleind beeld van de ganse strijd; het Twaalfjarig Bestand 9 Apr. 1609; de verwijdering tussen Maurits en Van Oldenbarnevelt; Arminius’ dood 19 Oct. 1609. Het jaar 1610 brengt de beroemde Remonstrantie, door Wtenbogaert gesteld als godsdienstige belijdenis, op aandrang van Van Oldenbarnevelt echter van fors verweer geworden tot ootmoedig verzoek; in 1611 de conferentie om de rechtzinnigen gelegenheid te geven hun bezwaren tegen de Vijf Artikelen der Remonstrantie te berde te brengen, even vruchteloos als de beroemde „Resolutie tot de vrede der Kerken” (1614) van Hugo de Groot, ter verdediging der „Christelijke moderatie en wel gelimiteerde tolerantie”. Middelerwijl vernielde het grauw, door predikanten en pamfletten als van Vincent Drielenburgh opgehitst, te Amsterdam en elders de huizen der Remonstranten. Hiertegen door Holland de Scherpe Resolutie ter werving van waardgelders; omgekeerd tegen Van Oldenbarnevelt het vuile pamflet Praktijck van Spaensche Raet; 29 Aug. 1618 laat Maurits hem met De Groot en Hogerbeets kerkeren, al had Holland, vier dagen vroeger, eindelijk de Synode toegestaan. Onder de schrik van al deze gebeurtenissen ging zij, partij en rechtbank tegelijk, te Dordrecht vergaderen.
Zij ving 13 Nov. 1618 aan en heeft 180 zittingen gehouden. 6 Dec. deden de gedaagde Remonstranten hun intrede (o.a. prof. Episcopius, Dwinglo en Corvinus van Leiden, Poppius van Gouda, Sapma van Hoorn, Niëllius van de Waals-Gereformeerden). Bogerman, de voorzitter der Synode, zeide hun, dat zij niet waren geroepen om met de Synode te discussiëren, maar om hun gevoelens nopens de Vijf Artikelen aan haar oordeel te onderwerpen. Zij van hun kant zijn onversaagd en moedig geweest, maar alle vergelijk afsnijdend. 3 Jan. bevalen H. Hoog Mog. de Remonstranten, zo zij volhardden, weg te zenden, hetgeen 14 Jan. 1619 geschiedde. Over de grote vraagstukken zelf is niet gestreden en er is dus ook niet overwonnen, maar alleen door overmacht uitgeworpen.
De uitgebannenen bleven te Dordrecht in zwaar arrest tot 2 Juli toen men hen naar ’s-Gravenhage bracht en hun een Acte van stilstand voorlegde. Zij weigerden, behalve Leo, en werden uitgeleid, elf naar Waalwijk (dezen trokken later naar Antwerpen), twee naar Bentheim, één naar Kleef. In het vaderland moesten de plakkaten van 3 Juli 1619 en 1 Febr. 1620 alle resten der „sekte” uitroeien. De Kerk zette intussen, na lang geding, ruim 200 verdachte predikanten af en verbande er 80. De vervolgingen, met zware straffen (een aantal predikanten werd in het slot Loevestein gevangen gezet), bereikten een hoogtepunt in 1623, toen de groep in haar geheel verdacht werd van de aanslag op Maurits. Volstrekt ten onrechte, behalve ten opzichte van de onzalige Slatius.
In deze boze jaren zijn de Remonstranten zeer vertroost door Paschier de Fijne, predikend, in velerlei vermomming, en door zijn traktaatjes. Het beroemdste slachtoffer dezer rampzalige twisten is Hugo de Groot, op politiek gebied. Als een dissenter onder de dissenters staat tussen allen de tragische figuur van Dirck Raphaëlsz. Camphuysen.
De ballingen stichtten 30 Sept. 1619 te Antwerpen, onder leiding van Johannes Wtenbogaert, de Remonstrantse Broederschap. Men besloot 10 der verbannen predikanten en 4 studenten naar het vaderland te zenden voor de bediening der verlaten gemeenten; 1 Oct. besloot men tot de samenstelling ener Confessie of „verklaring des geloofs”, maar niet als formulier van inquisitie. Te Frederikstad, in Holstein, verrees een gemeente van Remonstrantse uitgewekenen. Wtenbogaert bleef tot zijn dood (4 Sept. 1644) het hoofd der broederschap. De genoemde Confessie kwam met een inleiding van Episcopius in 1621 uit (maar Camphuysen wees haar af). 8 Jan. 1632 hadden Vossius en Barlaeus met hun bekende redevoeringen het Athenaeum Illustre te Amsterdam, door de Staten toegelaten, geopend, waarop 28 Oct. 1634 Episcopius zijn eerste les gaf aan het Seminarium waaraan niet alleen warme Remonstranten, maar meteen uitnemende geleerden geschitterd hebben. In 1873 is het Seminarium naar Leiden verplaatst, met C. P.
Tiele, H. Y. Groenewegen, G. J. Heering en thans G. J.
Sirks, als hoogleraren; gedurende Wereldoorlog II voor enige tijd naar Amsterdam teruggebracht. Wanneer in 1877 en volgende jaren het confessionalisme in de Ned. Hervormde Kerk machtig is, gaan vele Hervormden tot de Remonstranten over en stichten gemeenten in Groningen, Arnhem, Meppel en elders. Op een ledental van (1952) 21 500 telt de Broederschap 4 klassen, 35 gemeenten, 47 predikantsplaatsen, w.o. de gemeente Friedrichstadt a.d. Eider. Het hoogste bestuur berust bij de Algemene Vergadering; de Commissie tot de Zaken heeft de dagelijkse leiding en de briefwisseling met de regering.
Het college van professor en curatoren verzorgt de belangen van het Seminarium. Vrouwen hebben toegang tot predikambt en besturen. Daar de richtingsstrijd hier onbekend is, zijnde de Broederschap, naar haar traditie, vrijzinnig, trekt men alle krachten samen op prediking, godsdienstonderwijs en gemeentezorg.
PROF. DR L. KNAPPERT ✝
Lit.: Jac. Regenboog, Historie der remonstr. (2 dln, 1774); Joh. Tideman, De Rem. Broederschap (1847); De R., gedenkboek bij het 300-jarig bestaan der Rem. Br. 1919 (door Heering e.a.); G. J.
Heering en G. J. Sirks, Het seminarium der R. 300 jaar (1934); H. Y. Groenewegen, Het Remonstrantisme te Rotterdam (1906); Idem, De Remonstrantie op nieuw uitgegeven folio (1910); L. J.
N. K. van Aken, De Remonstr. Broederschap (1947); W. Aalders en J. A. van Nieuwenhuizen, Hervormd-Remonstrants gesprek (1949).