jongste zoon van Eduard Böhl (Wenen 16 Aug. 1882), studeerde te Erlangen, Wenen, Bonn en Leipzig, en specialiseerde zich in de theologie en in de Oosterse talen, vooral in de Assyriologie. Hij werd achtereenvolgens privaat-docent aan de Universiteit te Berlijn (1912), hoogleraar te Groningen (1913) en te Leiden (1927).
Benevens talrijke artikelen in tijdschriften en encyclopaedieën heeft hij werken gepubliceerd over de O.T. exegese en de oude geschiedenis van het nabije Oosten. Wat de Oosterse filologie en geschiedenis betreft, noemen wij Die Sprache der Amarnabriefe (1909), Kanaanäer und Hebräer (1911), Het Gilgamesj-epos (1941), King Hammurabi of Babylon in the Setting of his Time (1946), Akkadian Chrestomathy, I (Leiden 1947). Een overzicht over zijn verzameling van kleitabletten met ingegrifte spijkerschriften heeft hij geboden in drie afleveringen van de Mededelingen der Kon. Nederl. Academie (1933-1936). Op het gebied van het Oude Testament leverde hij het voortreffelijk woordenboek Bijbels Kerkelijk Woordenboek, Het Oude Testament (1919), en schonk ook een sterkpersoonlijk commentaar, in Text en Uitleg, op de boeken Genesis I-II (1923-1926), Exodus (1927) en De Psalmen I-II (1946-1947). Naast zijn literaire arbeid heeft hij zich ook bewogen op archaeologisch gebied, vooral bij de opgravingen te Sichem en ook in Mesopotamië, vgl. De opgraving van Sichem (1928); Palestina in het licht der jongste opgravingen en onderzoekingen (Amsterdam 1931) en vooral ook Das Zeitalter Abrahams (2de ed., Leipzig 1931).Professor Böhl ijverde verder voor het oprichten van een vereniging die het wetenschappelijk onderzoek zou organiseren en helpen verspreiden. Aldus nam hij een overwegend aandeel in de stichting van de vereniging Ex Oriente Lux te Leiden en, eveneens te Leiden, in het oprichten van het Nederlands Archaeologisch-Philologisch Instituut voor het Nabije Oosten. Professor Böhl is lid van de Kon. Academie van Wetenschappen te Amsterdam, buitenlands lid van de Kon. Vlaamse Academie der Wetensch., Letteren en Schone Kunsten van België en werd op 20 Oct. 1947, te zamen met verscheiden andere geleerden, tot doctor h.c. in de letteren aan de Universiteit te Leuven bevorderd. Deze ceremonie gold terecht als een hoogtepunt van de Nederlands-Belgische samenwerking.
PROF. DR J. COPPENS