(later von Bode), Duits kunstkenner (Kalvörde, hertogdom Brunswijk, 10 Dec. 1845 - Berlijn 1 Mrt 1929), werd in 1905 benoemd tot directeur-generaal der Berlijnse Musea. Allereerst heeft hij als buitengewoon kenner op velerlei uiteenlopend gebied de Duitse musea en de verzamelingen van Duitse particulieren weten te verrijken met het beste, dat gedurende zijn lange leven op de markt kwam.
Ten tweede heeft hij de Duitse musea op voorbeeldige wijze gereorganiseerd. Ten derde heeft hij de wetenschap verrijkt met een groot aantal geschriften en tijdschriftartikelen. Zo goed als alles, wat Berlijn vóór 1940 aan musea bezat, was zijn schepping, wat bouw, inrichting en inhoud betrof, o.a. het Pergamon-Museum. Smaak en kunstinzicht paarde hij aan wetenschappelijke aanleg en uitgebreide wetenschappelijke kennis. De verzameling Italiaanse Renaissance bronzen te Berlijn is door zijn toedoen de belangrijkste van de gehele wereld geworden. Zijn kennis omvatte in de eerste plaats Italiaanse Renaissance-bronzen en beeldhouwwerken, Perzische tapijten en de Nederlandse 17de-eeuwse schilderschool. Vele kunstenaars heeft hij opnieuw ontdekt, d.w.z. in ere hersteld (Adriaen Brouwer en Ter Borch bijv.).Bibl.: Frans Hals und seine Schule (1870); Studien zur Geschichte der holländischen Malerei (1883); Die Deutsche Plastik (1885); Italienische Bildhauer der Renaissance (1887); Die Renaissance-Skulptur im Berl. Mus. (1888); Handbuch der Italienischen Plastik; Rembrandt (1897); Die Gemälde-Galerie zu Schwerin (1891); Die Liechtenstein Galerie zu Wien (1896); Florentinische Bildhauer der Renaissance (1902); Denkmäler der Renaissance-Skulptur Toskanas (1903); Moderne Kunst und Kunsthandwerk (1901); Handbuch der italienischen Hausmöbel der Renaissance (1902); Die italienischen Bronze-Statuetten der Renaissance (1907); Rembrandt und seine Zeitgenossen (1906); Altpersische Knüpfteppiche (1904); Die Anfänge der Majolica-Kunst in Toskana (1911); Adriaen Brouwer; Adam Elsheimer (1920); Aus meinem Leben (1931).
Lit.: Jan Kalf in De Gids (1929), II, 273; J. Beth, Verzeichnis der Schriften von W. v. B. (Berlin 1915) (met portret en voorwoord van Max J. Friedländer).
