Duits sterrenkundige (Hamburg 19 Jan. 1747 - 23 Nov. 1826), schreef in 1769 een verhandeling over de doorgang van Venus voorbij de zon, welke op 3 Juni van dat jaar zou plaatshebben, en gaf hierdoor aanleiding tot de reis van Cook naar de Zuidzee en van Chappe d’Auteroche naar Californië. De 29ste Aug. ontdekte hij de merkwaardige komeet in de Stier en bepaalde de tijd van haar terugkeer.
In 1772 werd hij astronoom van de Akademie van Wetenschappen te Berlijn, waar hij het Berliner Astronomisches Jahrbuch stichtte, en in 1786 werd hij directeur van het Observatorium aldaar. Talrijke academiën en geleerde genootschappen namen hem op onder hun leden. Hij was de eerste van alle sterrenkundigen, die Ceres, door Piazzi ontdekt, een planeet noemde, terwijl alle overigen, ook de ontdekker zelf, haar voor een komeet zonder staart hielden. Hij publiceerde voor het eerst de wet van Titius, die daarom ook wel wet van Bode heet (zie Titius).Bibl.: Anleitung zur Kenntnis des gestimten Himmels (1768; 11de dr. van Bremiker, 1858); Uranographia, sive astrorum descriptio (1802; 2de dr. 1819), waarin men 17.240 sterren vindt aangewezen.