Nederlands geschiedkundige (Den Helder 10 Jan. 1855 - Leiden 24 Oct. 1929), was de zoon van een kostschoolhouder en werd in moeilijke omstandigheden grootgebracht. Niettemin viel het hem ten deel, te Leiden te kunnen studeren in de klassieke letteren, welke studie hij in 1879 beëindigde met zijn promotie.
Daarop werd hij benoemd tot leraar aan het gymnasium in die stad en al dadelijk gebruikte hij al zijn vrije tijd voor archiefstudie. Als vrucht daarvan verschenen de eerste delen van Een Hollandsche Stad. In 1884 werd hij hoogleraar te Groningen en nu kon hij zich geheel aan de studie wijden. Deze gold, naast veel werkjes over plaatselijke geschiedenis, vooral zijn hoofdwerk, de Geschiedenis van het Nederlandsche Volk (1892-1907). Hij werkte hieraan onverpoosd door, toen hij in 1894 te Leiden professor in de Vaderl. geschiedenis werd, als opvolger van de beroemde Rob. Fruin, hetgeen hij tot het bereiken van de wettelijke leeftijdsgrens (1925) is geweest. In die jaren heeft hij tevens historisch onderricht aan H.M.
Koningin Wilhelmina gegeven (1894-1897). Naast zijn hoofdwerk heeft hij nog zeer veel gepubliceerd (over Leiden en over allerlei andere onderwerpen uit de vaderlandse geschiedenis); na voltooiing der grote „Geschiedenis” wijdde hij zich vooral aan de biografie, van de Prins van Oranje, Frederik Hendrik en ten slotte van Michiel Adr. de Ruyter. Hij was een der redacteuren van het Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek en van de Bijdragen voor Vaderl. Geschiedenis en Oudheidkunde en had zitting in vele genootschappen.
Blok’s historisch werk is steeds gebaseerd op bronnenonderzoek, al staat hij daarbij niet altijd zo critisch tegenover die bronnen als de moderne wetenschap eist; hij heeft iets meer dan zijn voorgangers zijn aandacht gewijd aan wat buiten de staatkundige geschiedenis valt, maar deze blijft toch voor hem hoofdzaak. Zijn beschouwing gaat uit van het nationale en verering voor onze nationale helden. Bij zijn bronnenonderzoek heeft hij vooral de verdienste, het eerst gewezen te hebben op het belang van in het buitenland bewaarde archivalia, waarvoor hij vele studiereizen ondernam en in verband waarmee hij krachtdadig meegewerkt heeft aan de oprichting van het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome (1904), waar te zijner ere ook in 1930 zijn borstbeeld is geplaatst. Overigens ging hij in alle opzichten voort op de door Fruin gewezen weg.
DR H. A. ENNO VAN GELDER
Lit.: J. E. Kroon, Bibliogr. der werken van P. J. B. 1879-1925 (Amsterdam 1925); I. H.
Gosses, P. J. B., in Hand. d. Mij v. Ned. Lett. 1929-1930 (waarin ook een aanvulling der bibliografie).