of Raad van Beroerten (Conseil des troubles) was de raad, die Alva instelde voor de behandeling van alle zaken, die met de bestraffing der gebeurtenissen van 1566 en 1567 samenhingen. Hij ontleende de bevoegdheid daartoe niet aan een speciale opdracht van Philips II, doch aan het feit, dat in zijn algemene instructie aan hem ook opgedragen was de uitsluitende berechting van alle oproerigheden („beroerten”).
De Raad werd ingesteld op 20 Sept. 1567, enige tijd na de gevangenneming van Egmond en Hoorne en hield op die dag zijn eerste bijeenkomst. Zoals Alva het zelf voorstelde, werd hij samengesteld uit de beste rechtsgeleerden van het land, op de hoogte, door hun praktijk, met de landstaal en -gebruiken, maar natuurlijk allen bekend als streng Katholiek en van haat vervuld tegen de ketterij; alleen Viglius excuseerde zich, omdat hij een kerkelijk ambt bekleedde. Tot leden werden benoemd de kanselier van Gelderland, de president van het Hof van Vlaanderen, idem van Artois, Jac. Hessele, raad in het Hof van Vlaanderen, Jan de Blasere, lid van de Grote Raad, terwijl de procureur-generaal van dit hoogste gerechtshof, Jean de Bois, diezelfde functie bij de nieuwe raad zou waarnemen. Leden waren ook twee vertegenwoordigers van de hoge adel, Noircarmes en Berlaymont, die als monarchaal en streng Katholiek bekend stonden. Grote ergernis verwekte echter dadelijk, dat naast deze Nederlanders ook enige vreemdelingen werden benoemd, vooral omdat deze, als de intieme vrienden van Alva, vanzelf een grote rol zouden spelen.
Het waren Juan de Vargas en Delrio, terwijl later nog de Spanjaard De Roda en een Italiaan (uit Bourgondië) werden opgenomen. Deze Spanjaarden vooral waren echte ketterjagers, die de bevelen van Alva met niets ontziende wreedheid hebben opgevolgd, al waren zij geenszins onbekwaam en zeer stellig ijverig en nauwgezet.
De werkzaamheid van de Raad was velerlei. In de eerste plaats zou hij raad geven aan Alva in alle criminele zaken met de troebelen verband houdend; de hertog zelf, die als voorzitter fungeerde, behield zich in vele gevallen de eindbeslissing voor, vrezend, dat de gewone rechtbanken en de Nederlandse leden te veel met de gebruiken en privileges zouden rekening houden. Ten tweede ging de Raad over vele civiele zaken, verband houdend met de confiscaties en daarbij waren drie zaken, die zeer algemeen ergernis wekten:
1. dat er geen acht geslagen werd op de vorderingen, die volkomen onschuldigen op de geconfisqueerde goederen konden doen gelden, wat de onzekerheid zozeer in de hand werkte, dat de handel er zeer onder leed;
2. was voor Alva de confiscatie der goederen vaak een reden tot veroordeling: de schatkist moést gevuld;
3. werd niet gelet op het privilege, aan vele gewesten verleend, dat de verbeurdverklaring er niet mocht worden toegepast.
Deze grove schending van verworven recht moet gesteld worden naast de ontevredenheid, die er toch al bestond over de centralisatie in bestuurszaken, het streven der vorsten sinds Philips de Goede om alle gewesten onder één bestuur te brengen en daarbij locale voorrechten over het hoofd te zien en de regering toe te vertrouwen aan dienaren van de landsvorst in plaats van bewoners van het gewest. Ten slotte waren ook vele vijanden der openlijke ketterij en oproerigheid zeer verontwaardigd over de grote wreedheid. Want deze was werkelijk ongehoord. Tegen ieder, die ook maar enigszins bij de gebeurtenissen betrokken was, tegen elk, die als edelman of magistraat ook maar enige ontevredenheid had geuit, werd een aanklacht ingediend, zelfs onvolwassenen werden gedaagd; elk, die afwezig was, werd verdacht, gedaagd en bij verstek gevonnist. En het vonnis luidde in ongekend vele gevallen: de doodstraf.
Om ontkoming te vermijden, werden grote aantallen personen over het hele land tegelijk gevangengenomen, op Aswoensdag 1568 bijv. 500, waarvan de veroordeling reeds vóór 28 Mrt moest zijn geschied. Daarbij kwamen nog volkomen onnodige wreedheden, als bijv. het voorschrift, door Alva gegeven, om de veroordeelden de tong uit te branden, opdat zij op hun weg naar het schavot niet van hun overtuiging spraken. Duidelijk blijkt ook uit Alva’s correspondentie, dat de strenge berechting ingegeven werd door zucht om de schatkist te vullen ten koste van de bezittingen der veroordeelden. Vandaar, dat over reeds gestorvenen, zoals de markgraaf van Bergen, nog een vonnis uitgesproken werd. Het totaal aantal slachtoffers is nog niet te benaderen, omdat ook alle locale rechtbanken er aan hebben deelgenomen; Alva spreekt van méér dan 800 vóór eind Apr. 1568; Gachard zal wel terecht het gehele aantal schatten op 6 à 8000.
Ontevredenheid wekte ook, dat de Raad, die wel genoemd wordt „de raad naast de hertog”, allerlei andere werkzaamheden had, die daardoor onttrokken werden aan de Geheime Raad en de Raad van Financiën, bijv. advies geven omtrent het algemeen pardon en de samenstelling van een nieuw strafwetboek; hierom te meer werd hij als instrument van de vorst gehaat.
De opheffing van deze Bloedraad was dan ook een van de meest algemene wensen der Nederlanders. Op veler aandrang besloot Philips II er reeds in Febr. 1572 toe, maar hij wilde die belofte gebruiken om de Staten er mee te bewegen geld toe te staan. Daarover heeft Requesens in 1574 en 1575 dan ook vooral onderhandeld, echter niet met veel succes. Onmiddellijk na zijn dood ging dit door: zoals men verlangde, werden de werkzaamheden van de Raad gedecentraliseerd en aan de provinciale hoven opgedragen. Sinds het vertrek van Alva was er echter geen enkel doodvonnis of confiscatie meer uitgesproken. 14 Mei 1576 besloten de Geheime Raad en de Raad van State de Bloedraad officieel voor opgeheven te verklaren. Gedurende de nu onmiddellijk volgende troebelen, namen de vrienden van Oranje wraak op de leden.
De Vargas was al vertrokken, maar Delrio en enige andere leden werden gevangengenomen te Gent, en Hessele werd er zonder proces door Rijhove gehangen. Aldus is de Bloedraad een der belangrijkste redenen tot de opstanden van 1572 en 1576 geweest.
DR H. A. ENNO VAN GELDER
Lit.: F. Rachfahl, Wilhelm von Oranien und der Niederl. Aufstand, dl III (’s-Gravenhage 1924); L. P. Gachard, Sur le conseil des troubles (Etudes et notices hist., I, 1890); J. Marcus, Sententiën en Indagingen van den Hertog van Alva (Amsterdam 1735).