Hoewel reeds in de middeleeuwen enkele gevallen van blindenverzorging voorgekomen zijn, kan men toch eerst sedert het laatst der 18de eeuw spreken van een bepaalde vorm van blindenzorg. Vnl. bestond deze zorg nog alleen in het geven van onderwijs aan blinden.
Hiermede werd in Frankrijk begonnen door Valentin Hauy en in Oostenrijk door Johann Wilhelm Klein. Na het onderwijs is het verschaffen van arbeid aan volwassen blinden overal ter hand genomen en ook in Nederland heeft men werkinrichtingen en tehuizen hiervoor opgericht. Tevens tracht men voor de blinden werkgelegenheid te scheppen in vrije beroepen en bedrijven.Alle onderwijsinrichtingen voor blinden in Nederland zijn particuliere instellingen, die met eigen kapitaal en particuliere bijdragen in stand gehouden worden. Alle bezitten zij internaten.
De volgende drie inrichtingen, die onder één leiding staan, nemen kinderen op van alle geloofsbelijdenis:
1. het Instituut tot Onderwijs van Blinden te Huizen (N.H.), in 1808 te Amsterdam opgericht en sedert Sepf. 1932 in nieuwe gebouwen te Huizen ondergebracht. Leeftijd der leerlingen 14-21 jaar. Vóór die tijd zijn de leerlingen opgenomen in een der volgende inrichtingen;
2. de Prins Alexander Stichting, eerst te Bennekom en thans te Huis ter Heide (U.) gevestigd, opgericht in 1880, leeftijd der leerlingen 3-14 jaar. De kinderen van deze inrichting komen uit de provincies Noord- en Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Brabant, Limburg, Gelderland en Utrecht. Op hetzelfde terrein is gevestigd het Prinses Juliana Paviljoen voor achterlijke blinden;
3. het Instituut tot Onderwijs van Blinden, school te Haren (Gr.) voor kinderen van 3-14 jaar uit de provincies Groningen, Friesland, Drente en Overijsel.
Naast speciale klassen voor achterlijke blinden hebben deze drie inrichtingen ook afzonderlijke afdelingen voor halfziende leerlingen. Dit zijn leerlingen, wier gezichtsvermogen zo slecht is, dat zij het gewone onderwijs niet kunnen volgen. Toch kunnen deze kinderen weer niet tot de blindengerekendworden. Vele van deze leerlingen kunnen echter later wel blind worden.
De R.K. scholen bevinden zich te Grave (N.B.). Het zijn het ,,St Henricus Gesticht”, opgericht in 1859, waarin de mannelijke leerlingen zijn ondergebracht, en het Gesticht „de Wijnbergh”, opgericht in 1882, dat alleen meisjes opneemt. Beide inrichtingen worden geleid door de orde O.L.V. Moeder der Barmhartigheid te Tilburg, de inrichting voor de jongens door de broeders, de inrichting voor de meisjes door de zusters.
In 1920 werd geopend een onderwijsinrichting op Gereformeerde grondslag, uitgaande van de Ver. tot bevordering van Christelijke opvoeding en onderwijs voor blinde kinderen en jongelieden „Bartimeus” te Zeist.
Naast een gewone schoolopleiding wordt in de bovenstaande inrichtingen ook vakonderwijs aan de leerlingen gegeven. De vakken van het lager onderwijs zijn dezelfde als op de scholen voor ziende leerlingen, behalve tekenen. De vakopleiding omvat de volgende handwerken: het maken van manden, borstels, vaatkwasten, corridormatten, het weven van cocosmatten, het maken van allerlei rietwerk, zoals stoelmatten, mattenkloppers, rottingmeubelen, het stoppen van bedden en kussens, het weven van linnengoed en eenvoudige houtbewerking. Aan enkele handige leerlingen kan pianostemmen en piano-reparatie geleerd worden. De meisjes breien en maken diverse nuttige en fraaie handwerken. De intellectuele beroepen, waarvoor opgeleid wordt, zijn: kantoor-stenograaf en typist, organist en muziekleraar.
Het Instituut te Huizen heeft een muziekschool en een klasse voor opleiding van stenotypisten. Geregeld doen blinde leerlingen tegelijk met ziende candidaten examen voor stenograaf en typist. Ook hebben reeds verschillende leerlingen staatsmuziekdiploma’s behaald. De examens buitenlandse handelscorrespondentie worden dikwijls door blinde leerlingen der verschillende instituten met goed gevolg afgelegd.
Zelfs wanneer de blinde jongens en meisjes hun vak uitmuntend verstaan, is het toch zeer moeilijk voor hen om in hun eigen onderhoud te voorzien. Daarom is men reeds vroeg begonnen, naast de onderwijsinrichtingen tehuizen op te richten voor volwassen blinden, al of niet met een werkinrichting verbonden. In de latere jaren hebben enkele grote gemeenten werkinrichtingen voor haar blinden opgericht; ook komt het voor dat in een grote plaats een particuliere werkinrichting door de gemeente wordt ondersteund.
Werkinrichtingen zonder internaat zijn: te Amsterdam, één gemeentelijke werkinrichting en twee particuliere werkinrichtingen, die gemeentelijke subsidie genieten, nl. één uitgaande van de Ver. tot werkverschaffing aan hulpbehoevende blinden en een werkverschaffing aan R.K. blinden; te ’s-Gravenhage, één gemeentelijke werkinrichting en een particuliere werkinrichting; te Rotterdam, een particuliere werkplaats de Werkverschaffing voor hulpbehoevende blinden, door de gemeente gesubsidieerd. Groningen telt een werkinrichting, uitgaande van de afdeling Groningen van de Ver. tot verbetering van het lot der blinden in Nederland en zijne Koloniën; deze ontvangt steun van de gemeente. Verder heeft men particuliere werkinrichtingen te Utrecht en Middelburg, terwijl Haarlem een gemeentelijke werkinrichting heeft. Voor thuiswerkende blinden wordt in NoordBrabant gezorgd door de R.K. Blindenzorgvereniging St Antonius van Padua, terwijl in Limburg dit werk verricht wordt door de Ver. „Licht en Liefde”.
Tehuizen met werkinrichtingen zijn: het Gesticht voor volwassen Blinden te Huizen (N.H.) op hetzelfde terrein als het bovengenoemde Instituut, het Blindentehuis „Sonneheerdt” te Ermelo. Het St Henricus Gesticht te Grave neemt ook meerderjarige mannelijke blinden op. Het Tehuis voor alleenstaande blinden te Wolfheze is een tehuis zonder werkinrichting.
DR A. H. J. BELZER