is de centrale figuur van geheel het rechterlijk bestel der middeleeuwen en der moderne tijden. Elke stad, elke belangrijke gemeente bezat eertijds haar officiële scherprechter.
Het beulsambt was in bepaalde families erfelijk — en was dat zelfs in de hedendaagse tijd, zoals het voorbeeld van de familie Sanson te Parijs aantoont —, waardoor wellicht de geheimen van het beroep beter bewaard bleven. Opmerkenswaardig is ook, dat de beulen van de ene stad doorgaans verwant waren met hun collega’s uit andere steden, terwijl het dikwijls voorkwam dat eenzelfde beul in verschillende steden zijn ambt uitoefende.Bij het in dienst treden legde de beul de eed af dat hij de stad eerlijk en getrouw zou dienen en zijn beroep gewetensvol zou uitoefenen. De beul ontving voor zijn werk een vaste vergoeding, die dikwijls die van de schout overtrof, terwijl hij voor elke bijzondere karwei nog eens extra werd betaald. Het beulswerk moest met vaste hand en naar strenge eisen worden uitgevoerd: de minste aarzeling deed de ongure man alle aanspraak op de buitengewone vergoeding verliezen.
Voor dit onverkwikkelijk werk waren slechts weinig candidaten te vinden. Zulks wisten de titularissen maar al te goed en zij profiteerden dan ook van die toestand door het stellen van steeds nieuwe en hogere eisen met betrekking tot hun wedde en de daarbij behorende vergoedingen. De steden moesten zich dan ook dikwijls bij hun eisen neerleggen.
De beul voltrok de opgelegde folteringen en de uitgesproken lijf- en doodstraffen. Tegen winstgevende prijzen mocht hij daartoe alle benodigdheden leveren: hout, stro, kettingen, zakken, kolen, kaarsen voor de folterkamer, galg, brandstapel en ziedketel. Hij bezorgde de lange witte hemden, waarin de ter dood veroordeelden werden gestoken om de kapitale executie te ondergaan of waarin zij die ertoe waren verwezen, in het openbaar, op het schavot, om vergiffenis moesten smeken. Ook de speciaal voor iedere soort straf of foltering voorgeschreven handschoenen mocht hij zelf leveren. Hij onderhield en sleep geregeld het gerechtszwaard en de voor de verminking bestemde messen en vlocht de geselroeden. Hij was daarenboven de officiële stadshondenslager — het betrof verlaten, zwervende honden — en was belast met het toezicht op de „stoven” of bordelen.
In het privé-leven was de beul dikwijls herbergier en „oude-kleerkoopman”, wat hem toeliet de klederen van ter dood veroordeelden, die hem werden gelaten, aan de man te brengen. Meestal dreef hij ook een macabere sluikhandel in eindjes touw, in hout of nagelen, voortkomend van galg of rad, in mensenvet en mensenbloed, in handen en vingers, waaraan in die tijd van bijgeloof en toverij magische of duivelse kracht werd toegeschreven. Nu en dan trad hij ook op als arts.
Het was een publiek geheim dat familieleden van gedetineerden of veroordeelden hem de hand vulden om bij de folteringen matig te werk te gaan of de genadeslag vlug en met de meeste trefzekerheid toe te brengen. Dat waren allerlei bronnen van inkomsten, die zijn salaris aanmerkelijk verhoogden.
De persoon en het werk van de beul boezemden afschuw en vrees in. Hij werd als eerloos tot het schuim gerekend en niet zonder grond. Dikwijls toch had hij zich voor het gerecht te verantwoorden wegens zekere misdrijven. Zo is het verklaarbaar dat de beul, naar een voorschrift van keizer Karel, in 1530, evenals Joden en lichtekooien, een speciale, aanvankelijk gele, pestkleurige, later bloedrode kleding moest dragen. Daarom moest hij ook in een bepaalde woning verblijven en werd hem in de kerk een bijzondere plaats aangewezen.
De beul moest de onthoofdingen met één slag — dit was absoluut vereist — voltrekken. Mislukte dit, dan gebeurde het wel eens dat de aanwezige menigte aan hem zelf het doodvonnis voltrok en hem met stenen en stokken afmaakte. Het ging zover dat het ontzag voor heel het rechterlijk apparaat, waaronder het beulswerk zulk een voorname rol innam, in het gedrang kwam en de centrale overheid zich verplicht zag de „scherprechtersvrede” af te kondigen, waardoor de beulen onder haar bijzondere bescherming werden gesteld.
In de landen, waar de doodstraf niet werd afgeschaft, zoals in de Angelsaksische staten, zijn er nog steeds officiële beulen in functie: zo bijv. de Engelse beul Pierrepont, die meer dan 1000 mensen ophing, evenals de Amerikaanse beul uit Texas, John C. Woods, die in 1946 te Neurenberg de als oorlogsmisdadigers veroordeelde Duitse staatslieden en legeraanvoerders opknoopte.
DR L. TH. MAES
Lit.: A. Keller, Der Scharfrichter i. d. dtsch. Kulturgesch. (Bonn-Leipzig 1921); L. Th. Maes, Vijf Eeuwen Stedelijk Strafrecht. Bijdr. t. d. rechts- en cultuurgesch. der Nederlanden (Antwerpen-Den Haag 1947); H.
S. Maine, Ancient law; its connection with the early history of society and its relation to modern ideas (London 1876); G. Pair, Messieurs Sanson, bourreaux. 1791-1860 (Paris 1938); Fr. de Witt-Huberts, De beul en z’n werk (Amsterdam 1937).