Stbl. 265, 1928, is de wet, houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten, die in de plaats trad van de zeer verouderde wetten van 1872 en 1884 over dit onderwerp, behoudens enige bepalingen uit de wet van 1872 over inenting tegen pokken, die gehandhaafd bleven. Voor de besmettelijke-ziektenwet gelden als besmettelijke ziekten die ziekten, die als zodanig bij Algemene Maatregel van Bestuur worden genoemd.
Deze ziekten worden in twee groepen, A en B, verdeeld.De ziekten van groep A zijn zeer gevaarlijk, het zijn ziekten die hier te lande zelden voorkomen, doch die bij „import” uit het buitenland ernstige epidemieën zouden kunnen veroorzaken. Ingrijpende maatregelen zijn hier noodzakelijk en, door de zeldzaamheid dezer ziekten, ook practisch uitvoerbaar. De B-ziekten zijn in het algemeen minder gevaarlijk; bovendien komen zij geregeld in Nederland voor, zodat met minder strenge maatregelen moet en kan worden volstaan.
De geneeskundige, die een ziekte van de Agroep vermoedt of vaststelt moet hiervan onverwijld en in ieder geval binnen 24 uur kennis geven aan de burgemeester van de gemeente, waar de zieke ligt en aan de daartoe aangewezen inspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid. Een ziekte van de B-groep behoeft eerst te worden aangegeven nadat de ziekte is vastgesteld, dus niet reeds bij een vermoeden. Lijders aan een A-ziekte worden, tenzij het vervoer blijkens een verklaring van de behandelende geneesheer niet is verantwoord, afgezonderd in een daartoe bestemde ziekeninrichting, totdat het besmettingsgevaar is geweken. Ook de huisgenoten en anderen, die met de zieke in aanraking kwamen, worden afgezonderd, thuis of elders en, tenzij de woningwordtafgesloten, brengt men een plakkaat („kenmerk”) aan ter waarschuwing. Lijders aan B-ziekten mogen ook thuis worden verpleegd. Een waarschuwingskenmerk wordt zelden aangebracht, nl. alleen indien de afzondering van een onvervoerbare zieke door de geneesheer of door de inspecteur onvoldoende wordt geacht. De huisgenoten van lijders aan een B-ziekte worden niet afgezonderd, doch zij mogen geen kinderbewaarplaatsen of scholen bezoeken, tenzij de behandelende geneesheer een schriftelijke verklaring geeft, dat geen gevaar voor overbrenging der ziekte bestaat; dit geldt eveneens voor mensen, die in de woning verbleven m een aan het vaststellen der ziekte voorafgegaan tijdperk, welks duur voor iedere ziekte afzonderlijk is vastgesteld.
Het K.B. van 1 Oct. 1929, dat bij Besluit van 17 Sept. 1940 werd aangevuld, rekent tot groep A: pest, cholera, gele koorts, vlektyphus, febris recurrens, variola major (pokken) en (sinds 1940) psittacose. Tot groep B behoren: febris typhoidea, paratyphus (1. typheuze vorm, 2. gastro-enteritische vorm), variola minor (alastrim), febris undulans, dysenteria bacillaris, dysenteria amoebica, roodvonk, diphtherie, meningitis cerebrospinalis epidemica, poliomyelitis anterior acuta, encephalitis lethargica, lyssa, lepra, ziekte van Weil en (sedert 1940) malaria.
Voor verdere bijzonderheden, zoals de verschillende bevoegdheden der burgemeesters, de ontsmettingsdienst, strafbepalingen enz. raadplege men de wet, die o.a. te vinden is in no 26 der Nederlandsche Staatswetten, ed. Schuurman & Jordens.
DR H. J. VIERSMA