is een niet besmettelijke infectieziekte. Na een incubatieperiode van 3 tot 6 dagen ontstaat koorts, die snel oploopt.
Het eerste stadium der ziekte, dat der congestie, wordt gekenmerkt door hevige pijn in hoofd, lendenen en ledematen, rood en wat gezwollen gelaat, rode ogen en lichtschuwheid en algemene onrust. De aanvankelijk snelle pols gaat na enige dagen dalen, terwijl de temperatuur niet evenredig meedaalt (het zgn. verschijnsel van Faget). Er komen bloedingen in het tandvlees en tekenen van ziekte van de nier. Na 3-4 dagen komen de patiënten in het tweede, het zgn. asthenische stadium.
De pijnen verdwijnen, en de patiënten worden apathisch. Thans ontstaat de geelzucht, waaraan de ziekte haar naam dankt. Dikwijls braakt de patiënt zwart bloed (vomito negro). Onder ernstige hart- en nierverschijnselen sterven de lijders na ongeveer 5-7 dagen.
Naast deze ernstige gevallen zijn er veel lichte, ja zelfs vele die geheel ongemerkt verlopen. In een epidemie kan de sterfte tot 80 pct oplopen, doch wanneer men alle onherkende en latent verlopende gevallen meetelt, is de sterfte waarschijnlijk niet veel hoger dan 5-10 pct.De ziekte kwam vroeger in grote epidemieën voor in de kuststreken van Midden- en Zuid-Amerika en West-Afrika: soms werd Zuid-Europa (Portugal, Gibraltar) ook getroffen. De Cubaanse arts Carlos Finlay sprak reeds in 1881 de overtuiging uit, dat de ziekte door een mug werd overgebracht; dit werd in 1901 door Walter Reed en zijn medewerkers in hun bekende proeven op menselijke vrijwilligers uit het Amerikaanse leger bewezen. De overbrenger was de Aëdesa egypti (vroeger geheten Stegomya calopus); de oorzaak van de ziekte bleek te zijn een filtreerbaar virus. Deze vondsten verklaarden de verbreiding van de gele koorts; Aëdes aegypti leeft vooral in en om tropische steden.
Met deze wetenschap gewapend heeft Gorgas door uitroeien van de gevaarlijke mug de gele koorts tot verdwijnen gebracht, eerst in Cuba, toen in Panama, waar de ziekte onder de arbeiders die het Panamakanaal groeven, grote verwoestingen aanrichtte. Later is dit ook elders op grote schaal gedaan, en zo kon de gele koorts in Zuid-Amerika vrijwel worden uitgeroeid.
Echter toen men meende succes te hebben bereikt, stuitte men op onverklaard wederom indringen van het virus in reeds geheel van gele koorts vrijgemaakte plaatsen, en kort daarna ontdekte Soper in Brazilië, dat er in het oerbos ook gele koorts voorkwam, zij het als geïsoleerde gevallen, op plaatsen waar de Aëdes aegypti niet kon worden gevonden. Jarenlang onderzoek bracht aan het licht, dat gele koorts op twee wijzen kan ontstaan.
Ten eerste vindt men ze als ziekte die in Aëdesgebieden voortbestaat in een cyclus waarbij de mug de mens infecteert, waarna de zieke mens weer nieuwe muggen kan besmetten; zolang er voldoende muggen en voldoende gevoelige (niet immune) mensen zijn, kan een epidemie voortduren. Dit is de zgn. klassieke of stedelijke (urban) gele koorts. Daarnaast is er een tweede cyclus, waarbij in plaats van de mens verschillende in het oerbos levende dieren (vnl. apen) besmet worden, terwijl de ziekte van aap op aap wordt overgebracht door andere muggen (in Amerika de Haemagogus, in Afrika de Aëdes africanus, beide oerbosmuskieten, die in het loofdak der bomen leven en gemakkelijk de apen bereiken). De mens wordt slechts bij uitzondering door één dezer muggen gestoken, en zo is het verklaarbaar dat in het oerbos slechts sporadisch menselijke gevallen worden gezien. Dit heet de oerbos-, silvatische of jungle-gele-koorts. Het is begrijpelijk dat deze vorm van gele koorts, althans met de tegenwoordige methoden der wetenschap, niet is uit te roeien.
Al deze onderzoekingen waren mogelijk door toepassing van verschillende methoden die langzamerhand voor het onderzoek over het gele-koorts virus zijn ontdekt. Het virus is niet kweekbaar op de gewone bacteriologische voedingsbodems. Na lang pogen is men er in geslaagd de infectie over te brengen op apen (waarvoor vooral de Macaca mulatta= Macacus rhesus uit Azië wordt gebruikt). Later gelukte het muizen te besmetten, en ten slotte leerde men het virus kweken op levende cellen, hetzij in een zgn. weefselcultuur, hetzij in het bebroede kippenei.
Brengt men virus in een muis te zamen met bloedserum van een mens, dan sterft de muis gewoonlijk; slechts indien de man gele koorts gehad heeft blijft ze leven. Zo kan men aantonen dat er in serum van mensen of dieren, die gele koorts hebben doorgemaakt, zgn. beschermende antistoffen voorkomen, en met behulp van deze methode is de wetenschap over de tegenwoordige verbreiding van de ziekte verkregen. Van grote groepen mensen of oerwouddieren wordt het bloedserum met de muisproef onderzocht, waardoor men kan bepalen of in de streken waar die mensen of dieren wonen, de ziekte voorkomt. Een andere methode is nog, dat na de dood een klein stukje lever met een naald (viscerotoom) wordt weggenomen en anatomisch onderzocht.
Wij weten thans dat in het gehele binnenland van Midden- en Zuid-Amerika en Westelijk Afrika de jungle-gele-koorts wijd verbreid is. Dit geldt ook voor Suriname: in het bloed van bewoners of bezoekers van het binnenland vindt men geregeld tegenstoffen tegen het virus, ten teken dat zij de infectie zij het wellicht in lichte, onherkenbare vorm hebben doorgemaakt. Dit is een zeer gevaarlijke situatie. Wanneer een mens in het binnenland gestoken wordt door een geïnfecteerde mug, en tijdens de incubatieperiode terugreist naar de kuststreken, waar Aëdes aegypti veelvuldig voorkomt, zou hij, wanneer hij daar ziek wordt, Aëdes kunnen besmetten en zo een epidemie veroorzaken, iets wat elders meermalen is waargenomen.
De laatste epidemieën in Paramaribo deden zich voor in 1902 en 1909; hoe de infectie toen is binnengedrongen is niet zeker bekend.
Het is dan ook zaak de gele koorts steeds te blijven bestrijden. De steden kan men beschutten door Aëdes aegypti uit te roeien, iets wat in verscheidene landen van Amerika reeds in hoge mate is gelukt. De mens kan men verder vrijwaren door hem te vaccineren. Dit geschiedt met een door langdurige kweek in weefselcultuur verzwakt virus, dat naar zijn proefnummer het 17D virus is geheten en de mens niet meer ziek maakt, doch wel immuun.
Het 17D virus wordt onder de nodige voorzorgen in het bebroede kippenei gekweekt, en uit het embryo wordt het vaccin bereid. Door een inspuiting met dit vaccin, dat levend virus bevat (juist zoals dat bij pokstof het geval is) wordt de mens gedurende minstens 4 jaar in een zeer hoog percentage ongevoelig voor de besmetting met gele koorts.
Het is nog steeds een raadsel, waarom Azië voor de ziekte gespaard is gebleven. In Azië komt Aëdes rijkelijk voor, zodat naar het schijnt alle voorwaarden voor het opvlammen van een epidemie gegeven zijn. Toch is de ziekte in Azië onbekend, en heeft men ook bij de bevolking nooit beschermende antistoffen in het bloedserum kunnen vinden. Wellicht heeft tot nu toe de grote afstand van de actieve gele-koortshaarden import van een patiënt of een geïnfecteerde mug, die gemakkelijk in een schip of vliegtuig kan medereizen, belet.
Men is zich echter zeer van het gevaar van import bewust, vooral met de tegenwoordige steeds snellere communicatie per vliegtuig. Ieder die door een gele-koortsgebied reist, moet gevaccineerd zijn. Elk vliegtuig dat naar Zuid-Azië gaat moet eerst het zgn. „aerodrome antiamaril” te Karachi aandoen, een vliegveld dat geheel muggenvrij kan worden gehouden en waar elk binnenkomend vliegtuig van muggen wordt gezuiverd.
PROF. DR W. KOUWENAAR.