of Berossos, priester van Bêl (d.i. Mardoek) te Babylon in de Seleucidentij’d (ca 340-270 v.
Chr.), schreef in de Griekse taal drie boeken over de mythologie en geschiedenis van Babylonië en Assyrië, waarvoor hij het tempelarchief van Babylon als bron gebruikt moet hebben. Hij heeft dit werk onder de titel Babyloniaca (of ook wel Chaldaica) opgedragen aan koning Antiochus I. Na 273 v. Chr. moest hij de wijk nemen naar het eiland Kos. Zijn naam luidde in het Babylonisch waarschijnlijk Bêl-rê‘ussu („Bêl is zijn herder”).Het werk stond terecht in hoog aanzien. Wij bezitten nog slechts enkele fragmenten van uittreksels door Alexander Polyhistor, overgeleverd bij Josephus, Eusebius, Syncellus e.a., die zeer belangrijk zijn, daar ze o.a. gegevens behelzen over de schepping, de zondvloed, de oudste koningen, die thans met de spijkerschriftteksten kunnen worden vergeleken.
PROF. DR F. M. TH. BÖHL
Lit.: P. Schnabel, Berossos u. die babyl.-hellenist. Lit. (Leipzig 1923); C. F. Lehmann-Haupt in: Klio XXII (1928), blz. 125 vlg.; Id., in: Reallex. d. Assyr., dl II (Berlin 1938), blz. 1-17.
Uitg. der fragmenten ook bij C. Müller, Fragmenta Historicorum Graecorum, dl II (Paris 1848).
