Grieks Antiochos, is de naam van onderscheiden koningen van Syrië, die tot het vorstelijk geslacht der Seleuciden behoren, ni.:
Antiochus I Soter (redder), (323-262 v. Chr.), de zoon van Seleukos Nikator en de Sogdiaanse vorstin Apama, werd in zijn jeugd ten gevolge van een hopeloze liefde jegens zijn schone stiefmoeder Stratonike ziek. Des konings lijfarts Erasistratos ontdekte de oorzaak der kwaal en de vader was terstond bereid, zijn gemalin af te staan aan zijn zoon. Hij verkreeg van zijn vader de landen aan de overzijde van de Euphraat en de titel van koning van Opper-Azië (293 v. Chr.). Nadat Seleukos door Ptolemaeus Keraunos was vermoord (281), volgde Antiochus hem op in het bezit van Syrië, Klein-Azië en het Oosten.
Het N. van Klein-Azië werd echter zelfstandig. Ten gevolge van een overwinning op de Galliërs (plaats onbekend, omstreeks 277) kreeg hij zijn bijnaam. Minder gelukkig was hij tegen Eumenes van Pergamum; trouwens, ook de Galliërs werden niet verdreven. Ook gelukte het hem niet Coelesyrië op Egypte te heroveren (z Syrische oorlogen). In 262 leed hij een nederlaag tegen Eumenes bij Sardes en stierf spoedig daarna.
Antiochus II Theos (de goddelijke), zoon en opvolger van Antiochus I Soter (262-247), voerde een langdurige oorlog (z Syrische oorlogen) met Ptolemaeus Philadelphus van Egypte, waarvan de bijzonderheden onbekend zijn. Na de vrede (255) huwde hij in 252 Ptolemaeus’ dochter Berenike, verstiet zijn vrouw Laodike, maar verzoende zich later weer met haar. Na Antiochus’ dood proclameerde zij haar zoon Seleukos tot troonopvolger, hetgeen twisten in het huis der Seleuciden tot gevolg had. Ook viel tegen het einde der regering het O. van zijn rijk — dat te groot was voor de krachten van dezen koning — onder Diodotos van Syrië af. Hierdoor ontstond een zelfstandig koninkrijk Bactrië en als gevolg daarvan het machtige Parthische rijk der Arsaciden.
Antiochus lIl de Grote (geb. 242 v. Chr.), tweede zoon van Seleukos II Kallinikos, werd koning (224-188) na de dood van zijn broer Seleukos III Keraunos; een der krachtigste Seleuciden; hij trachtte het rijk in zijn vroegere omvang (z Antiochus I) te herstellen. Hiertoe ondernam hij krijgstochten naar het Oosten, naar Coelesyrië, en naar Klein-Azië. De laatste bracht hem in oorlog met de Romeinen.
In het O. overwon hij de opstandige satrapen Alexander en Molon in Apolloniatis (220) en kreeg daardoor Perzië en Medië terug.
Daarna bezette hij gedeelten van Coelesyrië, maar stond na een nederlaag bij Raphia (217) deze weer aan den Egyptischen koning Ptolemaeus IV Philopator af. In het Oosten echter wist hij zijn opperheerschappij door den Parthischen koning Arsakes II (208) te doen erkennen en sloot een gunstige vrede met den koning van Bactrië. Op deze tocht drong hij zelfs tot het Indus-gebied door. Sinds die tijd heette hij de Grote.
Zijn begeerte tot macht leidde echter tot zijn val. Met Philippus V van Macedonië wilde hij bij de troonsbestijging van den jongen Egyptischen koning Ptolemaeus V Epiphanes in 204 diens buitenlandse bezittingen veroveren. Antiochus verkreeg inderdaad Coelesyrië en Palestina, maar Philippus kwam in conflict met de Romeinen en werd bij Kynoskephalai overwonnen (197). Desniettegenstaande breidde Antiochus zijn bezit in Klein-Azië uit en bezette hij zelfs een deel van Thracië. Aan het verzet der Romeinen stoorde hij zich niet en maakte zelfs met Hannibal een plan om te zamen met Carthago Italië aan te vallen. Dit mislukte.
Doch toen de Aetolische bond Antiochus te hulp riep tegen Rome, stak hij naar Griekenland over als „bevrijder der Grieken” (192). Hij verkreeg evenwel niet de hulp van Philippus of die van Sparta, werd door den Romeinsen veldheer Manius Acilius Glabrio bij de Thermopylae verslagen (191) en keerde naar Azië terug. Hier volgde hem de Romeinse veldheer Lucius Cornelius Scipio (bijg. Asiaticus) en versloeg hem bij Magnesia (190). Antiochus moest de vrede aanvaarden (189): geheel Klein-Azië tot de Taurus moest hij afstaan (het kwam aan Pergamum en Rhodos), 15 000 talenten betalen, zijn vloot en olifanten afstaan, Hannibal uitleveren (deze vluchtte). Antiochus werd spoedig daarop (187) bij de plundering van een tempel gedood. Hij is de laatste krachtige vorst uit zijn huis.
Antiochus IV Epiphanes (de op aarde verschenene), zoon van Antiochus III, regeerde van 176-164 v. Chr., was in zijn jeugd gijzelaar te Rome, en werd vervolgens door Demetrius, zoon van koning Seleukos IV vervangen. Seleukos IV werd in 176 vermoord door Heliodorus; toen deze zich van de troon wilde meester maken, verdreef Antiochus hem en werd zelf koning. Hij was een man van grote aspiraties en impulsieve kracht. De verovering van Egypte was zijn levensdoel. Inderdaad verdreef hij in 170 Ptolemaeus VI Philometor en werd er koning.
Maar hij moest telkens opnieuw oprukken, om zijn macht te handhaven. Ten slotte eiste (167) een Romeins gezantschap onder Popilius Laenas, beducht voor zijn heersersplannen in het O., dat hij naar Syrië terugtrok (Laenas trok bij het onderhoud met Antiochus een cirkel in het zand rondom den koning, en verlangde antwoord vóórdat Antiochus buiten de kring stapte). Hij gehoorzaamde, maar eiste nu van de Joden (wier hoofdstad Jeruzalem hij al vroeger had geplunderd) invoering in de tempel van de Zeusdienst. Dit had de opstand der Maccabeeën tot gevolg (167-162). Antiochus’ veldheer Lysias werd door Juda den Maccabeeër verslagen, die nu de tempel te Jeruzalem herstelde. Antiochus zelf stierf op een tocht naar het Oosten.
Antiochus V Eupator, zoon en opvolger van Antiochus IV, koning van 164-162, stond onder voogdijschap van Lysias. Hij overwon Juda den Maccabeeër, maar moest, onder opheffing van de beperkende bepalingen tegen de Joodse godsdienst, vrede met hem sluiten wegens de aanval van een kroonpretendent op Antiochië. Deze werd gedood. Maar de Romeinen lieten den rechtmatigen koning Demetrius, zoon van Seleukos IV, thans uit zijn gijzelaarschap los. Deze maakte zich van de regering meester en liet Antiochus doden.
Antiochus VII Sidetes (geb. 164 v. Chr., opgevoed in de Pamphylische stad Side), broeder van Demetris Nikator, huwde diens weduwe Cleopatra, verdreef Tryphon, die zich van de heerschappij had meester gemaakt en beklom zelf de troon (140). Daarna dwong hij den vorst der Maccabeeën, Johannes Hyrkanos, om zich aan Syrië te onderwerpen, belegerde Jeruzalem, sloopte de muren, bezette Joppe, en eiste zware schatting, liet echter de godsdienst onaangetast (134?). Op een tocht naar het O. (134) streed hij eerst met succes tegen de Parthen en veroverde Babylon, werd echter ten slotte door koning Phraates overwonnen (130).
Antiochus VIIl Grypos (de haviksneus?), geb. in 141 v. Chr., tweede zoon van Demetrius Nikator, werd na de vermoording van zijn vader in een gedeelte van Syrië als koning erkend (125), dwong zijn heerszuchtige moeder Cleopatra het vergif te drinken, dat zij voor hem had gereed gemaakt. Door zijn stiefbroeder Antiochus IX Kyzikenos (naar de stad Cyzicus genoemd) verloor hij een deel van het rijk. Van de broedertwist maakten de Romeinen gebruik om Cilicië (later de provincia Cilicia) te bezetten en zo de ondergang van het rijk der Seleuciden voor te bereiden. Antiochus stierf in 96 v. Chr.
Antiochus XIll Asiaticus, de laatste koning van Syrië, had met een kroonpretendent te strijden. Ofschoon hij Pompeius vroeg, hem in de heerschappij te bevestigen, zette deze hem af en maakte van Syrië een Romeinse provincia (63 v. Chr.).
Lit.: E. R. Bevan, The house of Seleucus (1902); Bouché-Leclerq, Histoire des Séleucides (1913); Idem, Hist. des Lagides (Paris 1903).