Nederlands rechtsgeleerde (Groningen 26 Aug. 1823 - 10 Febr. 1885), studeerde te Groningen en Utrecht en promoveerde te Groningen in 1847. Aanvankelijk was hij advocaat in zijn geboortestad, maar toonde tevens grote belangstelling voor de wetenschap der staathuishoudkunde, welk vak hij sinds 1851 aan de Groninger landhuishoudkundige school onderwees.
Van 1862 tot zijn dood was hij lid van Prov. Staten — en gedurende vele jaren buitengewoon lid van Ged. Staten — van Groningen. In 1860 werd hij als opvolger van Otto van Rees benoemd tot hoogleraar in het staats- en volkenrecht, de staathuishoudkunde en de statistiek aan de universiteit te Groningen. In 1876 werd hij van het onderwijs in beide laatste vakken (in ruil voor het nieuwe vak administratief recht) ontheven. In de talrijke geschriften van Tellegen treft zijn afkeer van dogmatische constructies. Met onafhankelijkheid stelde hij zich tegenover de in zijn tijd overwegende staatsbeschouwingen. Noch de organische noch de theocratische staatsopvatting vond genade in zijn ogen.Voor hem was de staat een menselijke instelling, zijn recht van bestaan bewijzend in zijn noodzakelijkheid voor de behartiging van de belangen van de menselijke samenleving. Volop liberaal, stelde hij overreding, zoveel als mogelijk, boven autoriteit van bovenaf, als ideaal in het staatsbestuur. Zijn zelfstandigheid ook in dit opzicht toonde hij door zijn stelling nemen, waar hij dit nodig achtte, ook tegenover iemand als Thorbecke. Zijn objectiviteit komt ook uit in de wijze, waarop hij, bijv. in het bekende twistpunt met betrekking tot de grondwettigheid van de algemene maatregel van bestuur, niet berustend op een wet, zijn wetenschappelijk oordeel als jurist wist vrij te houden van zijn inzichten als politicus.
Tevens toonde hij grote belangstelling voor de. staatkundige geschiedenis. Hieraan danken wij o.a. zijn fraaie studie De wedergeboorte van Nederland (1884).
Bibl. (voorn, geschr.): De jure in mare, diss. (1847); Beginselen der volks(later: staathuishoudkunde (1853); Volkshuishoudkunde en regtswetenschap (Inaug. or. 1861); Mahl, een toespraak (1862); Beschouwing over de toepassing van art. 57, 3de lid, der Grondwet (Bijdr. v. staatsbestuur, 1864); Het recht van bestaan van de staat (Nieuwe Bijdr. tot Regtsgel. en Wetg. 1866); Duitsland en Nederland (Rectorale rede 1870); Over de ontwikkeling v. h. Eng. Koningschap (Kon. Ak. 1873); De alg. maatregel v. inw. bestuur, geschiedk. beschouwd (Kon. Ak. 1882); De wedergeboorte van Nederland (1884, 2de verm. dr. d. H. T. Colenbrander, 1913).
Lit.: R. van Boneval Faure, Levensschets van mr B. D. H. T. (Jb. v. d. Kon. Ak. v. Wet. 1885, bl. 42 vlg., m. voll, bibl.); G. W. van der Pot, Wet en Alg. maatr. v. best. in het Ned. staatsrecht (1916).