is het als noodzakelijk complement op de uitgebreide bevoegdheden, die in het militaire tuchtrecht aan de militaire meerderen tegenover hun ondergeschikten worden toegekend, in enige gevallen aan deze laatsten toegekende recht om zich te beklagen. De wetenschap, dat de mindere van dit beklagrecht gebruik kan maken om de beslissing van een hogere militaire autoriteit in te roepen, zal den meerdere er in vele gevallen van weerhouden in zijn optreden verder te gaan dan de voorschriften aangeven of de omstandigheden vereisen, terwijl het beklagrecht den mindere de mogelijkheid opent om zich door tussenkomst van een hogere autoriteit recht te verschaffen, indien een meerdere hem onjuist behandeld heeft.
Men onderscheidt vier soorten van beklag.1. Het beklag over een opgelegde krijgstuchtelijke straf is geregeld in par. VI van de Wet op de Krijgstucht. De krijgstuchtelijk gestrafte die zich over de hem opgelegde straf of over de omschrijving van de strafreden bezwaard acht, is bevoegd langs de hiërarchieke weg zijn beklag te doen bij den tot straffen bevoegden meerdere onder wiens rechtstreeks bevel de strafoplegger gesteld is, of die door de Koningin of door den betrokken minister van Marine of van Oorlog is aangewezen (deze laatste clausule voorziet in de mogelijkheid, dat een militair geen directen militairen chef heeft, ofwel onder twee of meer chefs staat, van wie er dan één bevoegd wordt verklaard om van beklag kennis te nemen). Voor de kenbaarmaking van het verlangen om een beklag in te brengen, heeft de gestrafte een termijn van vier dagen, aanvangende met de tweede dag na die waarop de oplegging der straf te zijner kennis is gekomen. Automatische schorsing van de uitvoering der straf heeft door het beklag niet plaats. Wel kan de betrokken meerdere deze uitvoering zo nodig schorsen. De meerdere is verplicht de zaak zodra mogelijk te onderzoeken en in ieder geval zowel den strafoplegger, indien deze zulks verlangt, als den gestrafte, mitsgaders de door beiden opgegeven getuigen, indien en voor zover daartoe termen zijn, zo mogelijk in persoon, te ondervragen of anders door een tot straffen bevoegden meerdere te doen ondervragen. Is ook dit laatste niet doenlijk, dan kan de ondervraging door den meerdere schriftelijk, of van zijnentwege door een der in het W.v.Sv. genoemde opsporingsambtenaren geschieden. Nadat het onderzoek is afgelopen, beslist de meerdere naar bevind van zaken, en doet zowel den strafoplegger als den gestrafte zodra mogelijk van zijn beslissing kennis dragen.
Wordt het beklag geheel gegrond bevonden, dan wordt de oplegging der straf nietig verklaard. Wordt het beklag gedeeltelijk gegrond bevonden, dan wordt de opgelegde straf of de omschrijving der strafreden of worden beide gewijzigd. In beide gevallen wordt het door den gestrafte ten onrechte geleden nadeel zoveel mogelijk hersteld.
De klager, wiens beklag niet of slechts gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, is bevoegd de eindbeslissing van het Hoog Militair Gerechtshof* in te roepen.
2. Krachtens art. 71 Wet op de Krijgstucht is de militair, die zich over een hem gegeven order bezwaard acht, bevoegd deswege zijn beklag te doen naar bij K.B. te stellen regelen. Deze regelen zijn vervat in het K.B. van 21 Apr. 1922, Stbl. no 204 en schrijven voor dat het beklag mondeling of schriftelijk kan worden gedaan. Indien schriftelijk, moet het worden ingediend langs de hiërarchieke weg. Van het beklag wordt kennis genomen door den tot straffen bevoegden meerdere, onder wiens rechtstreeks bevel degene, die de order gaf, gesteld is, of wel door een door den minister van Marine of van Oorlog daartoe aan te wijzen autoriteit. De betrokken meerdere of autoriteit onderzoekt de zaak, beslist naar bevind van zaken en brengt zijn beslissing ter kennis van den klager en van dengene, die de order gaf.
De verplichting om de order op te volgen wordt door het beklag niet opgeheven.
3. Ook de militair, die zich bezwaard acht over een uitspraak, waarin hij als strafoplegger is betrokken geweest, is bevoegd zich te beklagen. Dit recht is hem niet gegeven om in verzet te komen tegen een uitspraak, waarbij een beklag over een door hem opgelegde krijgstuchtelijke straf geheel of gedeeltelijk gegrond is bevonden. Bij dit verschil van mening tussen hem en zijn directen meerdere moet hij zich neerleggen. Slechts wanneer bijv. in de klachtbeschikking bepaaldelijk een blaam op zijn beleid wordt geworpen kan hij zich hierover beklagen. Dit beklag heeft op de oorspronkelijke klachtzaak geen invloed. Het beklag kan bij bezwaarschrift worden gedaan bij den betrokken minister van Marine of van Oorlog en wordt langs de hiërarchieke weg ingezonden. De minister onderzoekt de zaak, beslist naar bevind van zaken en brengt zijn beslissing schriftelijk ter kennis van den klager en van den genoemden meerdere.
4. Krachtens art. 9 (4) van het Reglement betreffende de Krijgstucht* is de militair, die vermeent een krenkende of onbillijke behandeling van zijn meerdere te hebben ondervonden, bevoegd daarover mondeling of bij bezwaarschrift, in te dienen langs de hiërarchieke weg, op gepaste wijze zijn beklag te doen bij den tot straffen bevoegden meerdere, onder wiens rechtstreeks bevel die meerdere staat, of bij gebreke van zodanigen meerdere bij de autoriteit, door den daarbij betrokken minister van Marine of van Oorlog aangewezen, doch in dat geval niet anders dan bij bezwaarschrift, in te dienen langs de hiërarchieke weg. Hoewel nadere voorschriften hieromtrent niet zijn gegeven, moet ook in dit geval de betrokken meerdere of autoriteit de zaak onderzoeken en zijn beslissing ter kennis van betrokkenen brengen.
MAJ. MR H. H. A. DE GRAAFF