Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Tuchtrecht

betekenis & definitie

regelt de tuchtmiddelen of disciplinaire maatregelen. Deze worden onderscheiden van straffen, zij het ook dat het verschil hiertussen tot degeen die door een disciplinaire maatregel wordt getroffen en hem aan wie een straf wordt opgelegd niet altijd duidelijk zal spreken. De grenzen tussen deze beide soorten van maatregelen verflauwen steeds meer in verband met de uitbreiding van de keuze van strafmiddelen.

Tuchtmiddelen hebben altijd een bijzonder doel, nl. de handhaving van het gezag en de verzekering van plichtsvervulling in of door een bepaalde kring van personen, terwijl strafmaatregelen een algemener karakter dragen. Dit volgt ook uit art. 3d Invoeringswet van het NEDERLANDSE W.v.Str., dat zegt, dat disciplinaire voorschriften niet als strafbepalingen, daarvoor genoemd, beschouwd worden. Zo kunnen bijv. op een ambtenaar die zijn taak niet naar behoren vervult, verschillende disciplinaire maatregelen worden toegepast door degenen die boven hem gesteld zijn, terwijl ieder, ook de ambtenaar, die zich aan diefstal schuldig maakt, door de strafrechter wordt gestraft.

Een verschilpunt is mede hierin gelegen, dat een veroordeling tot straf voor de gewone rechter het toepassen van tuchtmiddelen niet behoeft te verhinderen, m.a.w. dat het aanwenden van disciplinaire maatregelen niet valt onder de regel, dat men voor hetzelfde feit niet tweemaal gestraft kan worden. Tuchtmiddelen zijn niet aan de regels van het strafproces gebonden, en ook het recht van gratie geldt daarvoor niet.

De organisatie van het disciplinair gezag in een bepaalde kring is alleen gebonden aan de regels, welke voor die groep gelden.

Zowel disciplinaire als strafmaatregelen beogen hem die zich misdragen heeft een zeker leed toe te brengen, en daar de wijze waarop dit geschiedt dikwijls gelijksoortig is, bestaat er in vele gevallen slechts een gradueel verschil met het straffen krachtens het gewone strafrecht.

In tal van gezagsverhoudingen, die in bepaalde groepen worden aangetroffen treft men regelingen aan tot toepassing van tuchtrecht, ook zonder dat deze onder onmiddellijk toezicht van de overheid staan, bijv. in gezin, in kerk en in het verenigingswezen. De meeste kerkgenootschappen bezitten inwendige reglementen omtrent de kerkelijke tucht. Daarnaast oefent de overheid tucht uit onder haar ambtenaren, in leger en vloot, in strafinrichtingen, enz. Velerlei tuchtmiddelen vinden toepassing als berisping, schorsing, verlaging in rang, lichamelijke tuchtiging, vrijheidsbeneming, ontslag.

Voor de grote groep van Rijksambtenaren geldt de Ambtenarenwet 1929, die in art. 125 onder f bepaalt, dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften zullen worden vastgesteld, betreffende disciplinaire straffen. Hieraan is uitvoering gegeven in de artt. 80-84 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (K.B. 12 Juni 1931, S. 248, meermalen gewijzigd), dat in art. 81 een elftal disciplinaire straffen opsomt. Tevens is in deze wet en dit besluit de te volgen procedure geregeld.

De Wet op de Krijgstucht (Wet van 27 Apr. 1903, S. II 2, gewijzigd) vermeldt, na gezegd te hebben wat onder een krijgstuchtelijk vergrijp te verstaan is, in de artt. 3 en vlg. de verschillende hoofd- en bijkomende straffen, welke aan militairen kunnen worden opgelegd, straffen welke gaan tot veertien dagen streng arrest.

De Wet op de Rechterlijke Organisatie regelt in de artt. 11, 13, 14 het disciplinaire toezicht op de rechterlijke macht.

Onze wetgeving kent vele tuchtregelingen voor de meest uiteenlopende groepen van de bevolking. Zonder volledig te willen zijn, kunnen wij wijzen op het reglement van orde en discipline voor de advocaten en procureurs (Reglement III, artt. 11 12, 28), op het Deurwaardersreglement (artt. 23, 24), op de verschillende Onderwijswetten, op de voorschriften omtrent de tucht in de gevangenissen en rijkswerkinrichtingen, de bepalingen omtrent de tucht op de koopvaardijschepen, op het algemeen reglement op de loodsdienst, op art. 71W.V.K. voor de makelaars, op de medische tuchtrechtspraak in het Reglement van 1929, enz.

Zeer ingrijpende regelingen zijn getroffen voor tal van bedrijven door de Crisistuchtrechtspraak in het Crisisorganisatiebesluit 1935. Hiervoor in de plaats kwam tijdens de bezetting het Besluit Tuchtrechtspraak Voedselvoorziening van 21 Sept. 1942, no. 183, grotendeels gehandhaafd bij het Besluit berechting economische delicten van 31 Oct. 1944, Stbl. no E 135. De daarin genoemde maatregelen als zeer hoge boeten en langdurige sluiting van bedrijven kunnen zeer vérstrekkende gevolgen hebben en dragen voor de betrokkenen ongetwijfeld het karakter van straffen.

Men spreekt wel over het tuchtrecht, dat ouders, voogden en onderwijzers bezitten en bedoelt daarmede gewoonlijk de vraag aan de orde te stellen of deze personen het recht hebben de kinderen te tuchtigen, d.w.z.pijn toe te brengen als opvoedingsmiddel of ten einde de tucht in huis of school te handhaven. De Wet kent genoemde personen dit tuchtmiddel niet toe, maar verbiedt het evenmin. In de practijk is het aan de rechter overgelaten te beoordelen of de tuchtiging de grenzen van het geoorloofde doel overschreden heeft en daardoor valt onder strafbare mishandeling. De rechtspraak kent vele beslissingen omtrent deze vraag.

MR DR J. WIJNVELDT +

Lit.: H. de Bie, Eenige beschouwingen over Tuchtrecht (Ac. Pr. Utrecht 1904); Disciplinair recht (Hoofdart. W. v. h. R. 11309); B. de Gaay Fortman, Medisch Tuchtrecht (Zwolle 1947); J. A. Levy, De Amsterdamsche kerk-tuchtzaak naar rechten (Amsterdam 1886); G. H. E. Nord Thomson, Militaire Straf- en Tuchtklassen (Ac. Pr. Amsterdam 1916); M. de Pinto, Bijdrage tot de leer der disciplinaire bestraffing (Leiden 1876); Röling, Praeadvies Ned. Jur. Ver. (1936), blz. 31-57; J. F. Taat, Beschouwingen over Tuchtrecht (Ac. Pr. Leiden 1948).

Disciplinaire maatregelen kunnen in BELGIË getroffen worden:

1. tegen de ambtenaren in het algemeen;
2. in het leger;
3. tegenover de beoefenaars van zekere voor het publiek belangrijke beroepen.

Een K.B. van 14 Dec. 1923 (Stbl. 22 Dec. 1923) bepaalt, dat de ambtenaren en beambten van de Staat, die aan de plichten van hun ambt te kort komen of die aan de waardigheid van hun karakter afbreuk doen, deswege tuchtstraffen kunnen oplopen.

Die tuchtstraffen zijn: de waarschuwing met aantekening; de berisping; de verandering van standplaats; de vertraging in de bevordering voor een vastgestelde tijd; de kortingen op de wedden en percentsgewijze bezoldigingen; de schorsing; de terugzetting of verandering van post; de op non-activiteitstelling met of zonder wachtgeld; de afstelling of ontzetting. Bij ieder ministerieel departement worden een of meer tuchtraden ingesteld. De samenstelling van die raden wordt in ieder departement door de minister geregeld. De tuchtraad is verplicht aan de minister, vóór het toepassen van de straf, zijn advies uit te brengen nopens de zaken die hem worden aangebracht, krachtens het reglement van het departement waarvoor hij ingesteld is. De beklaagde mag zich vóór de tuchtraad doen bijstaan door een verdediger, die hij kiest uit het in dienstactiviteit zijnde of op pensioen gestelde personeel van het departement, waartoe hij behoort.

In het leger worden lichte vergrijpen, zonder tussenkomst van de krijgsraden, onmiddellijk beteugeld door de militaire overheden. Deze tuchtstraffen worden toegepast door de overheid, die daartoe in het reglement van inwendige orde aangeduid is. De gestrafte heeft een recht van verhaal bij de hogere overheid, doch indien de reclamatie ongegrond bevonden wordt, geeft zij aanleiding tot een nieuwe tuchtstraf (Regl. inw. orde 1889, art. 292 vlgg.). De militairen kunnen slechts uit hun graden, ererechten en pensioenen ontzet worden op de bij de wet bepaalde wijze (art. 124 Grondwet). De gevallen, waarin de officieren van hun graad kunnen beroofd worden, zijn opgesomd door de wet van 16 Juni 1836. Zij worden voorgelegd aan een commissie van onderzoek en indien de feiten echt bevonden worden, kan de Koning, naar gelang van hun zwaarte, het verlies van de graad of de eenvoudige schorsing uitspreken.

Onder de beroepen, die aan tuchtmaatregelen onderworpen zijn, moet men eerst en vooral de advocaten vermelden, die onder het toezicht van de tuchtraad, of bij ontstentenis daarvan, onder de rechtbank van eerste aanleg geplaatst zijn. In al de balies, waarbij meer dan twintig advocaten ingeschreven zijn, wordt jaarlijks een stok- of stafhouder en een tuchtraad verkozen, die bevoegd is om tuchtstraffen uit te spreken tegen de advocaten die hun plichten verwaarlozen. De advocaat, die door de tuchtraad gestraft werd, kan in beroep gaan vóór een Tuchtraad van Beroep, uitgezonderd indien hij slechts een verwittiging gekregen heeft.

Wat de notarissen betreft, deelt het decreet van 2 nivôse jaar XII hen in in zoveel corporaties als er rechtbanken van eerste aanleg bestaan. Elke corporatie heeft een algemene vergadering en een tuchtkamer. De algemene vergadering is de beraadslagende macht, die maar uitgeoefend wordt ter gelegenheid van de bijeenkomsten die met toepassing van art. 16 van het decreet van nivôse gehouden worden. De tuchtkamer is de uitvoerende macht en oefent een bestendige controle uit. Art. 2 van het decreet van nivôse kent aan de tuchtkamer de bevoegdheid toe om de onderlinge tucht onder de notarissen te handhaven, om tegen hen de censuur uit te spreken of andere tuchtmaatregelen te treffen. Die tuchtmaatregelen zijn : het roepen tot de orde, de enkele censuur, de berisping door de voorzitter, de beroving van beraadslagende stem in de algemene vergadering, de uitsluiting uit de schoot van de Kamer gedurende een termijn van drie jaar, of zelfs van zes jaar in geval van herhaling. De schorsing of de ontzetting uit hun ambt kan tegen de notarissen uitgesproken worden door de rechtbank van eerste aanleg (Wet van ventôse, art. 53).

< >