(1) betekent leuning of hekwerk langs brug, trap, weg- of waterkant of om de omloop van molens, ook schuif- of slagboom, waarmede een weg, park of laan of spoorwegovergang wordt afgesloten.
Een baliekluiver is (oorspronkelijk) de sjouwer, die, over de balie hangende, wacht op laad- en loswerk van schepen; later figuurlijk gebruikt als synoniem van „dagdief”.
(2), (Frans: barreau: afgeleid van barre, barrer), was oorspronkelijk de afscheiding van de ruimte in de gerechtszaal, die voor de advocaten was bestemd, van die, waarin zich de zetel van den rechter bevond. De benaming is overgegaan op de orde van advocaten zelf (z advocaat).
In België duidt men met balie, in enge zin dan, ook wel de groepering aan van de advocaten, die hun beroep uitoefenen bij één van de drie Beroepshoven (Balie van Brussel, van Gent of van Luik) of bij één van de 26 Rechtbanken van Eersten Aanleg, zijnde één per gerechtelijk arrondissement.
Lit.: Van Boneval Faure, Het Nederlandsche burgerlijk procesrecht, I, 3de dr., blz. 200.