zijn drijvende werktuigen tot het boven water brengen van slib (bagger), zand, klei en andere grond, tot losse gesteenten toe. De machines zijn in drie hoofdtypen te onderscheiden: de emmermolen, de zuiger en de grijper. (De grijper wordt zowel onder als boven water gebruikt, is dus meer een graafwerktuig in algemene zin; z graafwerktuigen.)
De emmermolen brengt door een rondgaande ketting van emmers, voorzien van een harde meskant, de bagger boven water. De kerende emmer stort het materiaal in een hellende goot, waaruit het in een langszij liggende grondbak valt. De drijvende ponton is van de voorzijde tot vrijwel het midden overlangs in tweeën gedeeld. De ruimte tussen beide heften, de beun, laat de emmerladder door. De molen wordt verhaald door boeg-, achter- en zijankers. De zijankers trekken de molen langzaam zijdelings weg.
Op het einde van de „snede” gekomen, wordt de molen door het boeganker over de breedte van de snede opgetrokken, waarna de molen naar de andere kant weer langzaam teruggetrokken wordt. Aldus kan de bodem onder water vrij vlak afgewerkt worden.
Een flinke moderne molen is ± 50 m lang en 9-10 m breed. De baggerdiepte gaat tot 25 m. Het grondverzet is bij een emmerinhoud van 6501 500 a 800 ms per uur.
De grintmolen is een, overigens normale, emmermolen waarbij het opgebaggerde grint op de molen wordt uitgezeefd en naar de grintbak gevoerd. De ertsmolen werkt in alluviaal tinerts-, goud-, diamant- of platina-houdende gronden.
De fijnere baggergrond, welke het waardevolle materiaal bevat, wordt onder een draaiende zeeftrommel (cribleur) in de cribleurbak opgevangen en door middel van een „spinnekop” (verdeelbak) naar een aantal jigs geleid. De aftap van de jigs bevat het te winnen materiaal in geconcentreerde vorm. Na verdere zuivering wordt dit naar de wal gebracht. Een ertsmolen kan niet alleen in een rivier of zee werken, maar ook in het land, dan liggende in een vijver, die zich met de molen mee verplaatst.
Een flinke moderne tinmolen is ± 60 h 75 m lang, 20 h 25 m breed, terwijl de opbrengst aan ertsgrond, bij een emmerinhoud van 400 1, ± 360 ms per uur is. Daar 1 m’ tinhoudende grond slechts J k 2 kg tinerts bevat, is de opbrengst dus 360 a 720 kg tinerts per uur, overeenkomende met 250 h 500 kg zuiver tin.
De zandzuiger heeft als voornaamste machine de zandpomp, een centrifugaalpomp, die door een hellende, verstelbare zuigpijp een mengsel van ongeveer vijf delen water op één deel zand ophaalt, waarna dit door de persleiding vervoerd wordt. De zuiger kan ook zand uit een grondbak opzuigen. Het opgezogen mengsel gaat óf naar het laadruim van de zuiger, de hopper, óf naar een grondbak, óf door een leiding naar de wal.
Men onderscheidt profiel- en perszuigers. Bij een profielzuiger wordt zand of zandhoudende grond onder water opgezogen en geperst naar een langszij liggende grondbak, waarbij het water over de rand wegvloeit. Een perszuiger zuigt een zandhoudend watermengsel uit een grondbak, waarbij door een afzonderlijke waterpomp dit mengsel in de zandbak gevormd wordt. De meest voorkomende zuiger is een combinatie van de profiel- en de perszuiger. Wanneer de te verwerken grond te vast is om zonder meer, door de waterstroom aan de mond van de zuigbuis, te worden medegevoerd, dan wordt hier een draaiende messenkop, een cutter, toegevoegd (cutterzuiger).
De hopperzuiger is zeilvarend; tijdens het zuigen aan ankers gemeerd, zuigt hij de hopper vol en vaart daarna de lading naar de bestemming. Door bodemkleppen kan de inhoud van de hopper gelost worden óf, naar omstandigheden, evenals bij een perszuiger op de wal geperst worden. Kan de hopperzuiger varende zuigen, dan wordt deze sleepzuiger genoemd.
IR c. VAN DEN GAAG
Lit.: P. M. Dekker, Ontwikkeling van het baggermateriaa (’s-Gravenhage 1925); J. A. Visser, Bagger- en grondwerken (i947); L. G. Volker, Baggermaterieel, constructie en gebruik (1947).