noemt men een aan de bovenzijde open afvoer van water: straatgoot, dakgoot. Straatgoten worden meestal van baksteen gemaakt en aan de trottoirzijde met een flink blok natuursteen of beton afgesloten.
Op regelmatige afstanden worden zij op de riolering aangesloten. De dakgoten kunnen evenwijdig lopen aan de straat ofwel loodrecht daarop staan. In het laatste geval kunnen bij aaneengesloten rijen huizen de zgn. zakgoten ontstaan, die moeilijk toegankelijk zijn en waarin de sneeuw zich kan ophopen. Dit is eveneens het geval met de kilgoten, die ontstaan ter plaatse waar twee daken elkaar ontmoeten; ook de Keulse goten, welke regenwater over een zolderverdieping afvoeren zijn bezwaarlijk t.a.v. lekkages.
De goten legt men ofwel binnen de gevelmuren, ofwel er op, doch meestal steken zij er overheen hetgeen bij lekkages het beste is. Zeer ver uitstekende goten, die dan door houten balkjes, de zgn. sporen, en eventueel nog door schoren ondersteund worden, geven mede een beschutting tegen de zon; in Italië bijv. past men ze toe en door haar schaduwwerking dragen zij bij tot de gevelarchitectuur. Overigens was de goot steeds een dankbaar gebruikt architectuur-element; men ondersteunde de decoratieve werking door het aanbrengen van lijsten en consoles. De meest eenvoudige goot kan worden gemaakt door het op elkaar spijkeren van een paar houten delen of door het uithollen van een balk (mastgoot); meestal worden houten goten met zink, soms met lood of koper bekleed.
Vaak maakt men een halfcylindervormige goot van metaal (ijzer, zink, koper), welke dan door beugels wordt bevestigd. Stenen goten, waarvan de delen met lood en mastiek aan elkaar worden verbonden, worden vooral toegepast bij monumentale gebouwen, bijv. in de middeleeuwen bij de kathedralen; het water werd door rijk gebeeldhouwde spuwers afgevoerd.IR H. THUNNISSEN.