Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

Babylonische ballingschap der pausen

betekenis & definitie

is de benaming, bij voorkeur door de daarvan afkerige Italianen en Duitsers met een zinspeling op de wegvoering der Joden naar Babylonië gebruikt, voor de 68-jarige periode (1309-1377) van het verblijf der pausen te Avignon aan de Rhône. De weinig energieke paus Clemens V (1305-1314), die voor zijn keuze aartsbisschop van Bordeaux was en geheel onder invloed stond van den Fransen koning Philips den Schone (1285-1314), sloeg de uitnodiging van de kardinalen, naar het door partijtwisten verdeelde Rome te komen, af en vestigde zich, na vier jaar lang in Frankrijk rondgezworven te hebben, in 1309 in het betrekkelijk rustige Avignon.

Deze stad was wel is waar gelegen in het rijksleen van den koning van Napels (die het in 1348 aan paus Clemens VI verkocht), maar dit kon niet verhinderen, dat het hoofd der Kerk door de meeste R.K. voor een vazal van Frankrijk werd aangezien en dat aan de idee van de algemeenheid der Kerk ernstig afbreuk werd gedaan. Dat deze beschuldiging niet geheel ongegrond was, bleek duidelijk uit de benoeming van Franse kardinalen, wier aantal 113 bedroeg op een totaal van 134 voor het gehele college. Trouwens de toren, door Philips den Schone op de andere oever van de Rhône opgericht, getuigt tot heden voor de bewaking, die de Franse koningen zich in die dagen over de pausen aanmatigden.Ondanks de hachelijke positie, waarin de pauselijke macht was geraakt, was er aan het Hof van een gedrukte stemming weinig te bespeuren. Er heerste ook te Avignon een grote weelde, die aanzienlijke bedragen verslond en aanleiding werd, dat tot algemene ontstemming der gelovigen steeds nieuwe bronnen van inkomsten moesten worden aangeboord. Dit leidde tot verdere wantoestanden, welke door verschillende tijdgenoten o.a. de H. Catharina van Siena en de H. Brigitta van Zweden in krachtige termen werden gehekeld. Terwijl Clemens V te Avignon als gast in het klooster der Dominikanen zijn intrek nam, zag paus Johannes XXII, die hem, twee jaar na zijn dood, in 1316 opvolgde, naar een eigen woning uit.

Hij gaf bevel tot dat doel het bisschoppelijk paleis naast de kathedraal te verbouwen. Na de dood van Johannes in 1334 beklom Benedictus XII (1334-1342) de pauselijke troon. Deze paus dacht er ernstig over naar Rome terug te keren, maar de verwarde toestand die daar heerste schrok hem af. Hij begon daarom de bouw van een pauselijk paleis, dat tegelijk als vesting dienst kon doen. Dit was nodig, omdat de stad geheel door Frans gebied omgeven was en van die zijde voortdurend werd bedreigd. De volgende pausen zetten het door Benedictus XII begonnen werk voort, totdat de trotse pauselijke burcht met zijn massieve vierkante torens en zijn muren van vier meter dikte geheel was voltooid.

Nadat kardinaal Albornoz in 1353 door Innocentius VI (1352-1362) als pauselijk legaat naar Italië gezonden was om in de vervallen kerkelijke staat de anarchie te onderdrukken, keerde Urbanus V (1362-1370) in 1367 naar Rome terug. Albornoz stierf echter in hetzelfde jaar. De onruststokers begonnen zich opnieuw te roeren, zodat Urbanus zich weer te Avignon vestigde. Gregorius XI (1370-1378) tartte echter, aangemoedigd door Catharina van Siena, elke tegenstand en waagde een tweede, ditmaal geslaagde poging om de pauselijke residentie Rome in ere te herstellen. Hij stierf reeds in 1378. Zijn dood gaf aanleiding tot het betreurenswaardige Westerse Schisma, waarbij twee pretendenten elkaar de tiara betwistten en dat zonder de periode van Avignon nauwelijks denkbaar was. Hoe fataal dit verblijf overigens ook op het aanzien der Kerk moge hebben gewerkt, toch verdienen de pausen uit die dagen niet de blaam, dat zij van de weg der rechtzinnige Rooms-Katholieke leer zijn afgeweken en de onvervreemdbare rechten der Kerk hebben opgeofferd aan het staatsgezag.

H. J. J. WACHTERS

Lit.: L. Pastor, Gesch. der Papste (Freiburg in Br. 41901) I 67-114; G. Mollat, Les papes d’Avignon (Paris3 1920); G. Colombe, Le Palais des papes d’Avignon (Paris 1927); J. de Jong, Handboek der Kerkgeschiedenis (Utrecht-Nijmegen 1947) II 343-384; F. X. Seppelt-K.

Löffler, De Geschiedenis der Pausen, Ned. vertaling van P. Juffermans (Maastricht 1939) 295-323.

< >