Vlaams schrijver (O.L.V. Lombeek 31 Dec. 1885 - Antwerpen 4 Juli 1945), broeder van de staatsman Frans van Cauwelaert, studeerde in de rechten aan de universiteit te Leuven, vestigde zich als advocaat te Antwerpen, doch wijdde een groot deel van zijn tijd aan de literatuur.
Hij was redacteur van Vlaamse Arbeid (1909-1914). In deze jaren gaf hij twee bundels tere poëzie uit, die diepgaande invloed van Van de Woestijne vertonen. Aan zijn eerste meester wijdt hij later een lezenswaardig essay. Bij het uitbreken van Wereldoorlog I nam hij als vrijwilliger dienst.
In 1916 werd hij zwaar gewond; hij herstelde slechts langzaam en waarschijnlijk nooit volkomen. Uit zijn smartelijke oorlogsbelevenis ontstonden de Liederen van Droom en Daad, waarin de beste gedichten voorkomen, die in Vlaanderen door Wereldoorlog I werden ingegeven. .Na de oorlog werd hij achtereenvolgens vrederechter te Kontich, rechter in de rechtbank van eerste aanleg en politierechter te Antwerpen. Van Persijn nam hij de leiding van Dietsche Warande en Belfort over, dat hij tot aan zijn dood in een geest van ,,Roomse ruimheid” dirigeerde. Inmiddels trof hij voor goed zijn eigen geluid in Liederen voor Maria en bracht het tot ontwikkeling in Liederen van Deemoed en Vergen van het Leven en de Overvaart, harmonieuze, meditatieve stemmingskunst van een innig religieus gemoed, dat zijn eenvoud en zijn rust dankt aan loutering door het leed. Als schrijver van verhalend proza is hij met in 1920 gepubliceerde hoofdstukken uit Het Licht achter den Heuvel te beschouwen als voorloper van het dynamische, vitalistische proza, dat Walschap en Zielens ongeveer 10 jaren later ingang deden vinden.
Op zijn best is hij in zijn roman Harry en in enkele verhalen met meestal volkse inslag. Het wil ons echter voorkomen, dat Van Cauwelaert vooral als dichter zal blijven voortleven, nl. als vertegenwoordiger, samen met J. van Nijlen en F. van Hecke, van de generatie tussen Van de Woestijne en de expressionnisten.
DR R.F. LISSENS
Bibl.: Poëzie: Verzen (Leuven 1909); Verzen. Nieuwe Reeks (Antwerpen 1913); Liederen van Droom en Daad (Bussum 1918); Liederen van Maria (Leuven 1924); Liederen van Deemoed (Mechelen 1938); Verzen van het Leven en de Overvaart (Antwerpen 1940); Verhalend proza: Het Licht achter den Heuvel, roman (Brussel 1929); Harry, roman (Amsterdam 1934); Vertellen in Toga, verhalen (Antwerpen 1935); Fantaisie, zei Meneerke, verhaal (Gent 1943); De Rechter vertelt opnieuw, verhalen (Antwerpen 1944). Essays: De Vlaamse jongeren van gisteren en heden, bloemlezing met inleiding (Antwerpen 1927); Karel van de Woestijne (Diest 1943); De Romancier en zijn jeugd (Antwerpen 1944). Vertalingen van P.
Dörfler, W. Hauff, P. Keiler en R. Schaumann.
Lit.: J. Eeckhout, Litteraire Profielen, dl II (Antwerpen 1927); Dietsche Warande en Belfort, Jrg. 1945, afl. 6, blz. 329-408.