Duits industrieel (Eschweiler 17 Mei 1842 - Slot Landsberg 4 Apr. 1926), stichtte, na te Karlsruhe en Antwerpen te hebben gestudeerd, in 1867 een ijzerwalswerk te Duisburg en in 1871 onder de firma Thyssen & Co. een walswerk in Mülheim aan de Ruhr. Met buitengewone organisatorische en financiële gaven ontwikkelde hij uit een kleine onderneming een reuzenbedrijf dat reeds vóór Wereldoorlog I een van de grootste concerns der Duitse ijzer- en staalindustrie was, waardoor hij zelf een der rijkste mensen van Duitsland werd.
Hij paste het principe der verticale concentratie toe, door aan zijn ijzer- en staalwerken ook erts- en kolenmijnen te verbinden en verder ook allerlei fabrieken tot het verder verwerken der producten. Tot zijn concern behoorden, behalve ijzer- en staalfabrieken, ook walswerken, gieterijen, machinefabrieken e.a. te Mülheim, Hamborn, Dinslaken, Duisburg, Bruckhausen; verder kolen mijnen, een uitgebreide handels- en verkeersorganisatie. Kort voor Wereldoorlog I stichtte hij een moderne onderneming te Hagendingen in Lotharingen, waarmee weer mijnondernemingen in Frans Lotharingen en Normandië verbonden werden; deze gingen echter na de Vrede van Versailles verloren. Toen in 1926 de Vereinigte Stahlwerke gesticht werden, werden de ondernemingen van het Thyssen-concern daarin overgebracht (met 26 pct van de aandelen).