(1) (van het Grieks άσυλον = asyloon) duidt een onschendbare plaats aan, een toevluchtsoord, een wijkplaats van misdadigers, weggelopen slaven en door hun crediteuren vervolgde schuldenaars. Bij de oude Oosterse volken reeds bestond het gebruik, dat er op zekere heilige, aan de godheid gewijde plaatsen geen geweld mocht worden gebruikt, dat er dus ook niemand mocht worden gevangen genomen.
Zie Numeri 35 : 6; Deut. 19 : 3, 9.Bij de Grieken was het Asyl een uitvloeisel van godsdienstige en politieke overwegingen en werd het òf aan alle burgers van een bepaalde stad door een andere stad wederkerig verleend door een asylie-tractaat, òf ook wel aan bepaalde burgers van een vreemde stad. In Egypte kwam asylrecht, aan bepaalde tempels verleend, veelvuldig voor. Dat de stichter van Rome, Romulus, dadelijk een asyl zou hebben opgericht, is een legende. De Romeinse Republiek kende het asylrecht niet; in de oostelijke provincies kwam deze Griekse instelling hier en daar wel voor. In de Keizertijd boden de tempels van den keizer en zijn standbeelden asylrecht aan vrijen en aan slaven.
Na de invoering van het Christendom in de Romeinse staat ging het asylrecht van de Griekse tempels op de kerken over. De eerste erkenning hiervan geschiedt door keizer Honorius en Theodosius II in de jaren 409 en 431. De Justiniaanse wetgeving sloot het uit voor moordenaars, echtbrekers, ketters en schuldenaren van de fiscus. De kerk trok zich voortdurend het lot van hen, die bij haar bescherming zochten, aan. In het feodale tijdperk wordt het asyl gehandhaafd en zelfs maakten alle plaatsen voor de eredienst bestemd er aanspraak op (vrijdhof of montade). Echter stelde men daaraan paal en perk; de verbeterde rechtspleging kon niet bestaan met een inrichting, die aan misdadigers straffeloosheid waarborgde, zo het geluk hun slechts diende in het bereiken van een asyl.
De vorsten en ook het inheemse gewoonterecht beperkten het recht meer en meer, zodat de kerk wel genoodzaakt was te volgen. In Frankrijk kent de Ordonnantie van 1539 het asylrecht der kerken nog; de rechtspraak der Parlementen heeft het afgeschaft. In Engeland bestond het privilege of sanctuary tot 1624 De meeste staten schaften het asylrecht reeds af vóór 1789. Alleen in Italië bleef het tot in de vorige eeuw bestaan. Ook de wereldlijke asylen, voor zoverre zij hebben bestaan, als kastelen, slotpleinen, woningen van gezanten van vreemde mogendheden, hebben hun kracht verloren. De bepalingen in de wetgevingen, ook in de Nederlandse, dat geen schuldenaar gegijzeld mag worden in de aan de godsdienst gewijde gebouwen gedurende de eredienst, noch op de plaats en gedurende de tijd der vergaderingen van gestelde machten, noch op de beurs gedurende de beurstijd (art. 600 W.v.B.R.), kunnen niet in verband gebracht worden met asyl en asylrecht.
Andere redenen kunnen voor deze rechtsbepalingen worden aangevoerd. Geen gijzeling mag plaats hebben in een particulier huis, tenzij met inachtneming van de door de wet gestelde formaliteiten; ook hier denke men niet aan het oude asyl, maar aan de bepaling der grondwet, dat niemand de woning van een ingezetene tegen diens wil mag binnentreden dan op last van het daartoe bevoegd openbaar gezag en volgens de bij de wet aangewezen vormen.
Lit.: E. Caillemer, art. „Asylie” in Daremberg et Saglio, Dictionnaires des Antiquités; Th. Mommsen, Römisches Strafrecht (1899), blz. 458-462; Fr. von Woesz, Das Asylwesen Aegyptens in der Ptolemäerzeit und die spätere Entwicklung (1923); P. Timbal Duclaux de Martin, Le droit d’asile (Paris 1939); E. Hofmann, S.J., Zum Asylrecht im byzantinischen Reich, in Orientalia Christiana Periodica I (1935).
(2 voIkenrecht) is de benaming voor de bescherming, welke een staat verleent aan iemand, die in een andere staat vervolgd wordt en daarom uitgeweken is. Het recht tot het verlenen van asyl is een recht van de staat, niet een recht, waarop de vervolgde persoon zich kan beroepen. Het vindt zijn grond daarin, dat elke staat de onschendbaarheid van zijn grondgebied tegenover vreemde staten moet handhaven en allen, die op dat gebied vertoeven, gelijke bescherming van persoon en goederen moet verlenen. De staat kan niet dulden, dat vreemde staatsmachten in zijn gebied handelend optreden. Hij mag evenwel niet door lijdelijk toezien de straffeloosheid bevorderen van grote misdaden, al zijn deze buiten zijn grenzen gepleegd. Hierdoor werd het noodzakelijk uitzonderingen op het asylrecht te maken.
Deze uitzonderingen zijn tussen de verschillende staten in verdragen tot wederkerige uitlevering van misdadigers vastgelegd. Voor Nederland zijn de noodzakelijke uitzonderingen voorts nauwkeurig omschreven in de wet van 6 Apr. 1875 (Stbl. 66), later herhaaldelijk gewijzigd, welke wet de algemene voorwaarden bevat, waarop met vreemde mogendheden verdragen over de uitlevering kunnen worden gesloten. Uitgewekenen om politieke of godsdienstige redenen zijn door de beschaafde staten meestal nooit uitgeleverd, zolang zij in de staat, die hen ontving, geen onrust stookten of plannen beraamden tegen vreemde mogendheden. Men denke aan de Hussieten in Saksen, de Hugenoten in Duitsland en Nederland enz. Zo sluiten ook de Nederlandse en de Belgische wet uitlevering om deze redenen uit. Uitzondering wordt alleen toegelaten voor buiten het Rijk ondernomen aanslagen (met inbegrip van poging daartoe of medeplichtigheid daaraan) tegen het leven, de vrijheid of de geschiktheid tot regeren van den koning, de regerende koningin, den regent of het hoofd, alsmede tegen het leven of de vrijheid van de niet-regerende vorstin, den troonopvolger of een lid van het vorstelijk huis van een bevriende staat.
Dit voorschrift, bekend geworden als de Belgische attentaatsclausule, werd het eerst opgenomen in de Belgische uitleveringswet en wel in 1856, naar aanleiding van een aanslag, welke een zekere Célestin-Nicolas Jacquin te zamen met Jules-Nicolas Jacquin in 1854 in Frankrijk op het leven van Napoleon III had gepleegd. De attentaatsclausule werd daarna in vele uitleveringsverdragen opgenomen. Echter ook wanneer tegen een vreemde staat gerichte handelingen niet vallen in de termen der strafwet, kunnen er toch belangrijke volkenrechtelijke geschillen uit ontstaan, zoals er in de geschiedenis verscheidene zijn aan te wijzen, bijv. tussen Oostenrijk en Turkije na de Hongaarse revolutie van 1849; tussen Engeland en Frankrijk in 1858; herhaaldelijk tussen Zwitserland en aangrenzende landen. Voorts verstaat men onder het recht van asyl het door het volkenrecht aan bepaalde plaatsen in een land toegekende voorrecht, dat door de autoriteiten van dat land vervolgde personen daar aan de greep van de staatsmacht zijn onttrokken. Deze plaatsen kunnen zijn het gezantschapsgebouw en oorlogs- en handelsschepen. In het huidige volkenrecht wordt het bestaan van dit vroeger aan het gezantschapsgebouw (zgn. franchise de l’hôtel) en soms zelfs aan de gehele gezantschapswijk (ius quarteriorum, franchise du faubourg of franchise des quartiers) ten aanzien van wegens godsdienstige of politieke of andere oorzaken vervolgde personen verbonden voorrecht in het algemeen niet meer erkend.
Thans moet degeen, die enig delict heeft gepleegd binnen het gezantschapsgebouw dan wel er buiten, maar in het gebouw een toevlucht heeft gezocht, desverlangd aan de politie van het land van vestiging worden uitgeleverd. Bij weigering van uitlevering kan de politie zich eventueel met geweld van den misdadiger verzekeren. Voor de onderdanen van de afzenderstaat bestaat, mits zij niet het voorrecht van exterritorialiteit bezitten, ten deze geen uitzondering. Slechts in een aantal Zuidamerikaanse staten, waar herhaaldelijk politieke troebelen plaats vinden, wordt het verlenen van asyl aan politieke vluchtelingen als een gewoonterecht der gezanten beschouwd.
Het recht om asyl te verlenen komt handelsschepen in vreemde havens en op doorvaart in het algemeen niet toe. Een uitzondering op deze regel vormt art. 10 van een verdrag van 1907 tussen Costa-Rica, Guatemala, Honduras, Nicaragua en Salvador, dat bepaalt, dat zij, die ter zake van politieke delicten worden vervolgd, slechts kunnen worden opgeëist, wanneer zij aan boord zijn gekomen in een haven of in de territoriale wateren van de eisende staat. Verder oordeelde in 1930 de tweede Commissie der Eerste Codificatie-Conferentie (z codificatie) niet geoorloofd het aanhouden van een schip tijdens doorvaart door de territoriale wateren, ter arrestering van een individu, dat door de oeverstaat wordt gezocht ter zake van een vroeger gepleegd delict, of ten einde aan een verzoek om uitlevering te kunnen voldoen, mits het schip niet een haven van die staat had aangedaan. Daar aan boord van oorlogsschepen elke gezagsuitoefening van de vreemde oeverstaat tegen de wil van den commandant ongeoorloofd is, is elk betreden van het schip door de autoriteiten van die staat voor het doen van arrestaties en dergelijke uitgesloten. Tot uitlevering van aan boord gevluchte vreemde misdadigers aan die autoriteiten is, ook zonder uitleveringsverzoek langs diplomatieke weg, de commandant echter wel bevoegd (niet verplicht).
Asyl noemt men verder de toevlucht, verleend aan handels- en oorlogsschepen, welke uit nood, bijv. averij, storm, gebrek aan levensmiddelen of brandstof, voor een kort verblijf een haven van een vreemde mogendheid aandoen. Aan handelsschepen komt het recht van asyl onbeperkt toe. Dit geldt in het algemeen ook voor oorlogsschepen van niet-oorlogvoerende mogendheden. In beperkte mate staat het volkenrecht het recht van asyl toe aan belligerente oorlogsschepen in neutrale havens. Hoewel het gebruik van onzijdige havens het voeren van de zeeoorlog vergemakkelijkt, zou het verbod ervan de oorlogvoering ter zee voor staten, die niet in het bezit zijn van verspreide steunpunten, wel zeer bemoeilijken. Het weigeren van toevlucht zou dan juist handelen in strijd met de onzijdigheid kunnen zijn.
Het asylrecht van belligerente oorlogsschepen is echter ter voorkoming van misbruik aan belangrijke beperkingen onderhevig. Zo mag het verblijf niet het karakter krijgen van ondersteuning van de oorlogvoerende; de haven mag geen operatiebasis worden. Herstel of versterking der bewapening en aanvulling der bemanning zijn ongeoorloofd (art. 18 Zeeonzijdigheidsverdrag). Het verblijf mag in den regel niet langer dan ten hoogste 24 uur duren (art. 12 Zeeonzijdigheidsverdrag). Algemeen is voorts aanvaard, dat in de onzijdige haven ten hoogste zoveel levensbehoeften en brandstof mag worden ingenomen, als nodig is om de naaste eigen haven te bereiken. Herstel mag niet verder gaan dan zeewaardig maken.
De onzijdige staat mag geen asyl verlenen aan oorlogsschepen, op de vlucht voor den vijand. Voorts bepaalt art. 15 van het Zeeonzijdigheidsverdrag, dat niet meer dan drie oorlogsschepen van een der belligerente machten tegelijk zich in één onzijdige haven mogen bevinden. Tegen misbruik van het asyl richt zich ook art. 16 van het Zeeonzijdigheidsverdrag, dat een tijdsruimte van 24 uur voorschrijft tussen het uitvaren van een belligerent oorlogsschip en het tijdstip, waarop een oorlogs- of handelsschip van de tegenpartij de haven heeft verlaten, ten einde te verhinderen, dat in de haven het vertrek van een vijandelijk schip wordt afgewacht om het terstond te volgen en in volle zee aan te vallen. Onzijdige mogendheden kunnen deze regels voor haar eigen veiligheid of wegens dreigend tekort aan voldoening der eigen behoeften eventueel nog verscherpen.
MR L. v. LEDEBOER
Lit.: J. W. M. Bosch, Asyl en Uitlevering historisch geschetst (’s-Hertogenbosch 1885); W. Mettgenberg, Die Attentatsklausel im deutschen Auslieferungsrecht (Tübingen 1906); H. W.
Schubert, Das Asylrecht der Gesandten (Würzburg 1937); P. Timbal Duclaux de Martin, Le droit d’asile (Paris 1939); E. Reale, Le droit d’asile (Recueil des Cours de l’Académie de droit international de La Haye, 63; Paris 1939); C. Baldoni, Les navires de guerre dans les eaux territoriales étrangères (Recueil des Cours de l’Académie de droit international de La Haye, 65; Paris 1939); H. Häfliger, Das Asylrecht nach Völkerrecht und nach dem Schweiz, öffentl. Recht (Diss. Zürich 1943).