Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FISCUS

betekenis & definitie

is een Latijns woord, dat eigenlijk geldmandje betekent. In de Romeinse keizertijd werd er speciaal mee aangeduid de bijzondere kas van de keizer, die aanzienlijke eigen inkomsten had ten koste van de eigenlijke staatskas (aerarium).

Ook in de middeleeuwen en zelfs nog later was er in de meeste landen geen juist afgebakende verhouding tussen de Staatskas en de financiën van de vorst, het staatshoofd. Pas in de moderne tijden is dit beter geregeld {z civiele lijst). En deze historische verwarring is weer de oorzaak, dat het woord fiscus geleidelijk in plaats van kas van de vorst de betekenis verkreeg van staatskas in het algemeen. En nog verder gaande is men die afdeling van het staatsbestuur, die de inning van het belangrijkste gedeelte van de staatsinkomsten verzorgt, dus de administratie der belastingen, fiscus gaan noemen. Deze betekenis is thans de algemeen geldende (verg. ook fiscaal recht = belastingrecht; fiscale ambtenaar = belastingambtenaar).Lit.: S. Bolla, Die Entwicklung des Fiscus zum Privatrechtssubjekt (1938).

< >