Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ASTHMA

betekenis & definitie

aamborstigheid (Gr.άσθμα) is de naam, die gebruikt wordt voor aanvallen van benauwdheid en bemoeilijkte ademhaling, die gepaard gaan met piepen en zagen op de borst en vaak met hoesten. Men onderscheidt asthma cardiale en asthma bronchiale. Asthma cardiale is het gevolg van een gestoorde hartwerking (z hartziekten), asthma bronchiale is een typische overgevoeligheidsziekte.

Noemt men alleen het woord asthma, dan verstaat men daaronder asthma bronchiale.Asthma was als ziektebeeld reeds aan de oude Griekse en Romeinse artsen bekend, doch het heeft zeer lang geduurd voor men enig inzicht verkreeg in ontstaanswijze en oorzaken. Eerst Richet’s onderzoekingen over anaphylaxie (1898-1902) en de invoering van het begrip allergie door von Pirquet (1903) schiepen de mogelijkheid tot begrip van de groep ziekten en ziekteverschijnselen, welke thans als allergische worden samengevat. Zonder twijfel is asthma bronchiale de belangrijkste allergische ziekte. Men schat dat zij bij 0,5-2 pct der mensen voorkomt; in hardnekkige gevallen vormt zij een hevige kwelling.

Asthma bronchiale wordt bij alle mensenrassen waargenomen, doch — vermoedelijk ten gevolge van de levenswijze — bij blanken het meest en ongeveer even vaak bij mannen als bij vrouwen. In 30 à 40 pct der gevallen begint de ziekte vóór het 10de jaar, in minder dan 20 pct na het 40ste jaar, een enkele maal eerst op hoge leeftijd.

Onder de oorzakelijke factoren neemt de erfelijke aanleg voor overgevoeligheidsreacties de eerste plaats in; ongeveer de helft der asthmalijders heeft familieleden met allergische aandoeningen. Op de bodem van deze aanleg kan zich nu een overgevoeligheid ontwikkelen voor de meest uiteenlopende stoffen (allergenen). Zelfs een vluchtige aanraking met het allergeen, dat op normale mensen geen enkele invloed heeft, geeft dan aanleiding tot asthmatische verschijnselen. Meestal geschiedt zulks doordat het allergeen wordt ingeademd; minder vaak door opneming in het maagdarmkanaal. Zoals gezegd kunnen de allergenen van zeer verschillende aard zijn. Meestal zijn zij afkomstig uit de buitenwereld; dit geldt voor producten afkomstig van de huid van dieren (paarden, katten), stuifmeel of stof van planten, producten van bacteriën, schimmels of insecten, voor bepaalde voedingsmiddelen (eieren, melk, tarwe), geneesmiddelen (aspirine) en voor alle mogelijke andere stoffen. Physische factoren als koude, warmte of zonlicht werken een enkele keer als allergeen. Verder zijn er gevallen, waarbij de allergenen in het lichaam zelf ontstaan door infecties, vnl. van de luchtwegen (bronchi, neusbijholten), darmstoornissen, ingewandsparasieten en misschien ook bij verschuivingen in het evenwicht der hormonen.

In het begin is vermoedelijk dikwijls slechts een enkel allergeen in het spel, maar na verloop van tijd wordt in den regel op verscheidene stoffen allergisch gereageerd. Chronische asthmalijders krijgen soms aanvallen na allerhande prikkels, die niets specifieks meer hebben, zoals wind, koude luchtstromen, temperatuurveranderingen, mist, rook, bepaalde geuren, zware maaltijden en vooral onder invloed van psychische belevingen. Ook reflectorisch kunnen aanvallen worden opgewekt, o.a. door prikkeling van het neusslijmvlies. Soms ontwikkelt asthma zich in aansluiting aan prikkeling van de bronchi door bepaalde gassen of in aansluiting aan bronchitis, hetzij doordat de bacteriën in de fijne vertakkingen der luchtwegen ontstekingen veroorzaken met vernauwing van de ademweg (aslhmatoide of asthmatiforme bronchitis) of doordat de bacteriën stoffen produceren waartegen het lichaam zich sensibiliseert, die dus als allergenen werken. De invloed van het klimaat blijkt daaruit, dat de meeste asthmalijders op een hoogte van meer dan 1500 m weinig of geen klachten hebben. Storm van Leeuwen toonde aan, dat de bodemgesteldheid grote invloed heeft: in Nederland is droge zandgrond voor de meeste asthmalijders goed, vochtige zware bodem (klei en veen) daarentegen meestal slecht. Er zijn echter uitzonderingen; ook de invloed van andere factoren bij asthmapatiënten is trouwens zeer persoonlijk en algemene regels zijn haast niet te geven.

De aanvallen kunnen zich op alle tijden van de dag voordoen, maar bij voorkeur komen zij omstreeks middernacht. De duur varieert van enkele minuten tot uren of zelfs dagen. Ook de hevigheid en de frequentie lopen zeer uiteen. Tijdens de aanval is de inademing en in sterkere mate nog de uitademing bemoeilijkt door zwelling van het slijmvlies der kleine luchtpijptakjes (bronchioli), door krampachtige samentrekking van de spieren dezer vertakkingen en door het taaie slijm, dat er in wordt afgescheiden. De verplaatsing der lucht in en uit de longblaasjes wordt daardoor belemmerd. De borstkas moet sterk worden uitgezet en verkeert voortdurend min of meer in inspiratiestand.

De zieke moet zijn hulpademhalingsspieren (z ademhaling) gebruiken, hij gaat rechtop zitten en zoekt steun voor de handen. De ademfrequentie is soms verhoogd, soms verminderd. Op een afstand hoort men reeds, dat de uitademing gepaard gaat met piepen, brommen of fluiten in de borst. Duurt de aanval wat langer, dan wordt er ten slotte met hoesten een weinig taai, grijswit, slijmig sputum opgegeven, waarin men bij microscopisch onderzoek de kenmerkende eosinophiele cellen, de spitse kristallen van Charcot- Leyden en spiraalvormige afgietsels van de kleinste luchtpijptakjes (spiralen van Curschmann) kan vinden. Alleen bij hevige en langdurige aanvallen schiet de verzorging van het bloed met zuurstof te kort, waardoor de patiënt blauw gaat zien. Stijgt ook het koolzuurgehalte van het bloed, dan wordt de benauwdheid nog sterker.

Tussen de aanvallen in voelen de meeste asthma-patiënten zich volkomen gezond, hoewel op den duur de vitale capaciteit (z ademhaling) gewoonlijk ook in het vrije interval vermindert door de ontwikkeling van emphyseem der longen. Er komen echter toestanden voor, waarbij de ademhaling chronisch min of meer is belemmerd en waarbij, tussen de aanvallen in, een catarrh der kleine luchtpijptakken blijft bestaan (bronchiolitis asthmatica). Zijn de aanvallen zeer hevig en langdurig of komen zij met zulke korte tussenpozen, dat de volgende aanval komt voordat de zieke zich van de vorige kon herstellen, dan spreekt men van status asthmaticus.

De herkenning van asthma bronchiale is meestal gemakkelijk, maar bij oudere mensen kan de onderscheiding tussen asthma bronchiale en asthma cardiale wel eens moeilijkheden opleveren en er komen ook andere ziektetoestanden voor, die een op asthma gelijkende benauwdheid kunnen veroorzaken. Een nauwkeurige analyse van de oorzakelijke factoren, die in elk individueel geval van belang zijn, is echter in den regel zeer moeilijk. Dit onderzoek vergt veel tijd, inspanning en belangstelling. Verschillende methoden komen in aanmerking; de uitkomsten moeten met grote voorzichtigheid en critiek worden geïnterpreteerd. Zelden is het zo eenvoudig, dat men met het opsporen van één enkel allergeen het doel bereikt.

Bij de behandeling van de asthma-aanval neemt de onderhuidse inspuiting van adrenaline de belangrijkste plaats in. Meestal kan de aanval hierdoor worden onderdrukt; de werking houdt in den regel 2 à 3 uur aan. Men kan het adrenaline ook laten inhaleren. Kleine doses zijn dikwijls voldoende en het is altijd verstandig zo weinig mogelijk adrenaline te gebruiken. Andere middelen, die veel worden toegepast, zijn aleudrine, ephedrine, euphylline. Patiënten met een status asthmaticus kunnen het best worden opgenomen in een ziekenhuis; alleen de verandering van omgeving heeft vaak reeds een gunstige invloed, terwijl de toediening van zuurstof of andere maatregelen nodig kunnen blijken.

Voor de behandeling van het asthma als ziekte, voor het voorkomen van aanvallen, moet in de eerste plaats worden getracht te bereiken, dat de patiënt het contact met de voor hem schadelijke allergenen zoveel mogelijk vermijdt. Verder kan men beproeven zijn overgevoeligheid te verminderen door specifieke of niet-specifieke methoden van desensibilisatie. Aan psychologische factoren moet ruimschoots aandacht worden geschonken; overmatige zorgzaamheid der ouders voor een asthmatisch kind kan de genezing belemmeren; bij volwassenen zijn menigmaal allerlei emoties en conflicten van belang. In sommige gevallen, die met etterige ontsteking der bronchi gepaard gaan, mag men verwachtingen koesteren van de moderne chemotherapie. Bij chronische toestanden bewijst joodkali vaak uitstekende diensten. In andere gevallen kunnen verschillende andere behandelingsmethoden toepassing vinden.

Asthma kan een uiterst hinderlijke kwaal zijn, de oorzaak van veel narigheid, maar dat een asthma-aanval de dood veroorzaakt, is een hoge uitzondering. Meestal is er door de therapie grote verbetering, soms genezing te bereiken. En bij jeugdige asthmalijders is de kans groot, dat ze „over hun kwaal heengroeien”.

DR H. J. VIERSMA

Lit.: W. Storm van Leeuwen, Allergische Krankheiten (2e dr. Berlin 1928); Idem, De therapie van het asthma bronchiale, in bundel Aanwinsten op diagnostisch en therapeutisch gebied III, blz. 108-152 (Leiden 1932); L. Unger, Bronchial asthma (Springfield, 111. 1945); E. Urbach en Ph. M.

Gottlieb, Allergy (2de dr. New York 1946) blz. 564-657; R. A. Cooke, Allergy in theory and practice (1946).

< >