betekent niet meer dan: „andere werking” en ofschoon von Pirquet het invoerde met het oog op een bepaalde reactie, spreekt het wel vanzelf, dat een dergelijke algemene en uiterst vaag omgrensde term aanleiding kon worden, talrijke verschijnselen en aandoeningen er onder te brengen, die misschien maar weinig verband met elkander houden, waarvan dit verband althans vaak in het geheel niet duidelijk is. Een dusdanige begripsuitbreiding is dan ook niet uitgebleven en het is waarschijnlijk, dat het in de toekomst nodig zal blijken, tot een hergroepering over te gaan.
Het tijdstip hiervoor is nog niet gekomen: er heerst in het geheel geen overeenstemming over wat wel en wat niet tot allergie moet worden gerekend. Dit is niet verwonderlijk, omdat van de oorzaken, die aan de zo uiteenlopende verschijnselen ten grondslag liggen, nog zo bitter weinig bekend is.Onder „andere werking” wordt verstaan, anders dan wij als gevolg van een bepaalde oorzaak gewend zijn waar te nemen en wel voornamelijk in de betekenis van sterker en heviger. De gevoeligheid is toegenomen en er kan dus ook van overgevoeligheid, hypersensibiliteit worden gesproken.
Voorts moet het volgende in het oog worden gehouden. Het begrip allergie kan aldus worden verstaan, dat een bepaalde stof bij één persoon een andere uitwerking heeft dan bij een tweede, maar het kan ook zo worden opgevat, dat dezelfde stof bij één en dezelfde persoon toegepast, de tweede en volgende keren een andere uitwerking heeft dan de eerste maal. In beide gevallen vindt het woord allergie toepassing. Ook dit kan uiteraard een bron van verwarringen zijn, temeer omdat het lang niet altijd mogelijk is met zekerheid uit te maken of een schijnbare eerste toediening dit in feite ook is, met andere woorden, of het toch niet op een herhaling neerkomt. Hierdoor wordt een splitsing in de beide bovengenoemde groepen niet zelden moeilijk. Dat er bij den mens individuele verschillen bestaan, is intussen wel zeker. Gedeeltelijk berusten deze op erfelijkheidsfactoren. Iedereen kent families, waarbij zgn. allergische ziekten, zoals hooikoorts, asthma e.d. hereditair voorkomen. Maar ook de gevolgen van een herhaalde toediening van één bepaald praeparaat zijn niet bij iedereen gelijk; hierbij speelt de individuele constitutie dus ook een rol.
Uit dit alles blijkt wel, hoe verwarrend het begrip allergie nog is. Deze verwarring zou nog groter worden, indien ook de immuniteit in de besprekingen werd betrokken. Het verband met allergie is geenszins duidelijk. Identiek, of alleen quantitatief verschillend, zijn ze zeker niet. Dat er een zekere betrekking bestaat, mag echter als vaststaand worden aangenomen. Over dit verband zal in het hoofdstuk immuniteit een en ander worden vermeld.
Achtereenvolgens zullen thans enkele groepen van verschijnselen en toestanden worden beschreven, die als allergisch worden opgevat. Ook hierbij moet weer worden bedacht, dat deze onderverdeling willekeurig en kunstmatig is, zodat de grenzen niet steeds gemakkelijk kunnen worden getrokken.
Anaphylaxie
(Richet). Het woord anaphylaxie betekent „het tegengestelde van bescherming” en er wordt verder onder verstaan de uiterste staat van overgevoeligheid, waarin een dier en ook, ofschoon zeer veel zeldzamer, een mens, kan geraken, nadat hij éénmaal met een bepaalde stof is ingespoten, zgn. gesensibiliseerd is. De overgevoeligheid komt bij de dierproef op dramatische wijze tot uiting, onmiddellijk in aansluiting op een tweede inspuiting met dezelfde stof. De reactie is nl. zeer specifiek: beide inspuitingen moeten geschieden met een eiwit, afkomstig van één en dezelfde diersoort. Dat stoffen van niet-eiwitachtige aard ook anaphylaxie zouden kunnen veroorzaken, is niet bewezen. De ziekteverschijnselen, die gewoonlijk worden samengevat onder de naam „anaphylactische shock”, zijn onafhankelijk van de aard van het ingespoten eiwit, maar zijn voor iedere diersoort verschillend. De ingespoten stof is op zichzelf in het geheel niet vergiftig, zij wordt dit pas bij de tweede injectie. Het spreekt vanzelf, dat deze raadselachtige gang van zaken aanleiding is geweest tot talrijke onderzoekingen, die vele nieuwe vondsten hebben opgeleverd. Zo is onder andere gebleken, dat een dier, dat een anaphylactische shock heeft overleefd, gedurende enige tijd niet meer overgevoelig is, doch het later weer wordt. Ook is het mogelijk, een normaal dier anaphylactisch te maken, door het in te spuiten met het serum van een overgevoelig dier; aldus ontstaat de passieve anaphylaxie. Een volkomen duidelijk inzicht in het wezen van de anaphylaxie is zeker nog niet verkregen. Er zijn talrijke theorieën opgesteld, die kunnen worden onderscheiden in de humorale en de cellulaire. Er moet uiteraard een toxische factor in het spel zijn, die óf in de lichaamsvochten ontstaat of wordt vrijgemaakt (humoraal), óf zich in of op de lichaamscellen manifesteert (cellulair). Mogelijk zijn praecipitines van betekenis.
Het bovenstaande heeft betrekking op anaphylactische verschijnselen van algemene aard. Daarnaast kent men ook een locale anaphylaxie, het zgn. phaenomeen van Arthus. Wanneer een konijn herhaalde malen met eiwit van een andere diersoort wordt ingespoten, worden de reacties op de inspuitingsplaatsen hoe langer hoe sterker en kunnen tenslotte tot weefselversterf leiden.
Een andere bekende reactie, die wellicht ook in deze groep thuisbehoort, is het verschijnsel van Schwartzmann. Indien een konijn een inspuiting van bepaalde eiwitachtige stoffen in de huid krijgt en later met dezelfde stoffer in een ader wordt gespoten, vertoont de plaats van de eerste inspuiting reacties, die evenzo tot versterf kunnen leiden.
Een bevredigende verklaring dezer verschijnselen is niet mogelijk; dat ze nauw met anaphylaxie verwant zijn, is wel zeker.
Reeds werd opgemerkt, dat vele dieren gemakkelijk, doch mensen zeer moeilijk in een anaphylactische toestand geraken. Toch zijn ook bij den mens toestanden waargenomen, die van anaphylactische aard zijn, bijv. wanneer een patiënt enige malen met serum van éénzelfde diersoort wordt ingespoten. Dan kunnen zich levensgevaarlijke shockverschijnselen voordoen. Gelukkig zijn deze zeer zeldzaam en kunnen zij bijna steeds worden voorkomen door de tweede maal serum van een andere diersoort te gebruiken. Bovendien betreft het dan nog meestal mensen, die een zekere overgevoeligheidsconstitutie vertonen.
Serumziekte
Hieronder wordt een ziektebeeld verstaan, dat voorkomt na inspuiting van soortvreemd eiwit en wel van immuunserum (antiserum). Na één of twee weken ontstaan een aantal kenmerkende verschijnselen: de patiënt wordt koortsig, zijn lymphklieren zwellen, er zijn gewrichtspijnen. Ook een, soms sterk jeukende, huiduitslag, is niet zeldzaam. Er is vaak een zwaar ziektegevoel, maar na enkele dagen treedt verbetering in. De patiënt geneest altijd volledig.
Zeer waarschijnlijk ontstaan deze verschijnselen in hoofdzaak door de reactie, die zich in het lichaam voltrekt tussen het ingespoten antigeen en de antistof, die het lichaam zelf vormt.
Allergische ziekten
De stoffen, welke anaphylaxie en serumziekte veroorzaken, zijn altijd eiwitten. Onder degene, die verantwoordelijk zijn voor de aandoeningen, die met de naam allergische ziekten worden aangeduid, bevinden zich eveneens talrijke eiwitten, maar bovendien veel eenvoudiger verbindingen.
Tot de bekendste allergische aandoeningen behoort de hooikoorts, meestal te voorschijn geroepen door de inademing van stuifmeelkorrels, afkomstig van bepaalde planten. Ook producten van de huid, haren of veren van talrijke diersoorten kunnen aanleiding geven tot hooikoortsachtige verschijnselen. Deze bestaan uit verkoudheid, niezen, bindvliesontsteking der ogen e.d. Ze zijn vaak zeer hinderlijk. Hooikoorts gaat bovendien niet zelden gepaard met asthmatische verschijnselen.
Vele vormen van asthma berusten ook op allergie. Dit uiterst onaangename, vaak tot bedrust dwingende, met ernstige benauwdheid gepaard gaande symptomencomplex kan door inademing van deeltjes van huidafscheidingen, haar en veren worden veroorzaakt. Producten van bacteriën en bepaalde schimmelsoorten, aanwezig in de bovenste luchtwegen, zijn niet zelden van belang.
Overgevoeligheid voor voedsel kan zich uiten in snel komende inwendige pijnen, braken en diarrhoe (men hoede er zich echter voor, deze verschijnselen altijd tot de allergische te rekenen) en ook in later blijkende huidverschijnselen zoals eczeem en netelroos. Tot de voedselsoorten, die allergisch kunnen werken, behoren o.a. eieren, melk, vis, garnalen, aardbeien. Voorts bestaat er een allergie voor bepaalde geneesmiddelen, ook wel idiosyncrasie genoemd. Bekend zijn in dit verband broom, salicyl, jodoform, chinine en andere. Ook kleurstoffen kunnen als zodanig werken. De reactie bestaat dan veelal in huidverschijnselen, vooral op die plaatsen, waar de huid met het geverfde kledingstuk of bont in onmiddellijke aanraking is geweest.
De allergie-opwekkende stoffen worden veelal diergenen genoemd. Coca voerde de naam atopie in voor een groep allergische ziekten van den mens, die op een gemeenschappelijke, erfelijke grondslag ontstaan; de hier in het spel zijnde allergenen noemde hij atoperen.
Men houde steeds in het oog, dat alleen bepaalde mensen op allergische wijze reageren; er is dan zeker een constitutionele, vaak erfelijke factor in het spel. Het verband tussen de besproken allergische ziekten en de anaphylaxie blijkt uit het feit, dat vooral allergische personen anaphylactisch reageren op een inspuiting van soortvreemd serum. Daarom is het noodzakelijk, dat de behandelende geneesheer hiervan op de hoogte is.
De preventie van allergische ziekten berust op twee beginselen:
a. Voorkoming van contact met het voor den patiënt gevaarlijke antigeen; b. Opheffing van de bestaande overgevoeligheid door inspuitingen van het betreffende allergeen, in den beginne in uiterst kleine hoeveelheden.
Het is in ieder geval eerst nodig, nauwkeurig na te gaan voor welke stof de patiënt overgevoelig is. Hiervoor bestaan verschillende methodes.
DR W. AEG. TIMMERMAN.